Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Invaliditeit

betekenis & definitie

is arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebreken. Men kan geheel of gedeeltelijk invalide zijn, tijdelijk of blijvend.

Invalide in de zin der wet is hij, die door enig lichamelijk of geestelijk gebrek niet in staat is een derde te verdienen van hetgeen gezonde mensen, met hem vergelijkbaar in aanleg en ontwikkeling, gewoonlijk verdienen (art. 72 Invaliditeitswet, uitgevoerd in 1919, z sociale wetgeving). Invaliditeit is dus een ruim begrip. Zij omvat zowel personen die ten gevolge van een ongeval als die welke ten gevolge van een ziekte minder arbeidsgeschikt zijn geworden. Enerzijds is de kans op invaliditeit thans kleiner dan vroeger door de betere geneeskundige behandeling van ziekten en verwondingen, anderzijds is het, eveneens door de betere medische verzorging, mogelijk geworden zwakke individuen en gebrekkigen in leven te houden, waardoor het aantal invaliden is toegenomen. Statistische gegevens hieromtrent zijn niet bekend. Door het in werking treden van de bovengenoemde wet wordt het gezin van menige invalide voor pauperisme behoed.Art. 99 heeft een preventief geneeskundige strekking: indien de Raad van Arbeid van oordeel is dat er gevaar bestaat dat een verzekerde blijvend invalide zal worden en dat dit gevaar afgewend kan worden door doelmatige behandeling of verpleging, dan kan de verzekerde op kosten van het invaliditeitsfonds deze behandeling verkrijgen. Ter voorkoming van vroegtijdige invaliditeit is het van het grootste belang, dat iemand, die een of andere kwaal heeft, een werkkring kiest, die hem past en die geen schadelijke invloed heeft op zijn ziekte. Zo zal een asthmapatiënt niet moeten werken in een onfrisse of stoffige omgeving.

Is iemand ongeschikt geworden voor zijn oude werk, dan zal het in de regel zeer moeilijk zijn in een nieuwe, wel passende werkkring aan de slag te komen. Èn om de financiële gevolgen van de invaliditeit èn om haar funeste invloed op de geestelijke gezondheid is in 1948 een wet tot stand gekomen, waarin bedrijven verplicht worden een bepaald aantal gedeeltelijk invaliden in dienst te nemen. Wegens de pensioenbepalingen is het voor de overheid moeilijk hierin voor te gaan. Het is in vele gevallen mogelijk invaliden een beroep te leren, waarin zij als volledige werkkracht kunnen worden beschouwd, bijv. een blinde als telefonist. Vooral sinds Wereldoorlog II heeft men aandacht gekregen voor dit onderwerp. In bepaalde centra worden patiënten ondergebracht en zowel geestelijk als lichamelijk (eventueel met prothesen) in een conditie gebracht, die hun de terugkeer in de maatschappij mogelijk maken.

Militairen vallen niet onder het stelsel verplichte verzekering der invaliditeitswet. Doch een staat, die zich respecteert, gevoelt de verplichting om hen, die in zijn dienst hun lichaam en hun gezondheid hebben geofferd, niet in de steek te laten. Lodewijk XIV stichtte in 1670-’74 het Hotel des Invalides te Parijs; ook te Avignon bestaat een invalidenhuis. In Engeland werd door Karel II te Chelsea een invalidenhuis en door Willem III te Greenwich een dergelijke inrichting voor de marine gesticht. Nederland heeft het Koloniaal Invalidenhuis te Bronbeek en (tot Aug. 1935) voor het leger in Europa het Kon. Militair Invalidenhuis te Leiden.

Moderne opvattingen richten zich meer op de verplichting van de staat om militairen, die, ten gevolge van het vervullen hunner plichten, invalide zijn geworden, een zodanige opleiding te geven, dat zij bepaalde voor hen geschikte beroepen kunnen uitoefenen en zich dus een plaats in de maatschappij kunnen verwerven. Bovendien krijgen zij een pensioen, waarvan de grootte afhankelijk is van de omvang der invaliditeit.

De Koninklijke Landmacht beschikt thans over het militair trainings- en herstellingsoord te Austerlitz, hetwelk zich met de revalidatie van invaliden bezighoudt.

Benevens het privé-initiatief is in BELGIË ook de wetgever herhaaldelijk tussenbeide gekomen om van zijn kant te verhelpen in de gevolgen, zij het dan vooral de financiële, van opgelopen invaliditeit. In verschillende wetten werden de voorwaarden vastgelegd onder dewelke invaliditeitsvergoedingen kunnen worden aangevraagd, zo bijv. voor het aanvragen van militaire invaliditeitspensioenen, vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.

Merkwaardig is de wet van 1 Dec. 1928 die het Fonds voor gebrekkigen en verminkten heeft opgericht. De hoofdbedoeling van deze sociale wet is het bevorderen van de beroepsopleiding van de gebrekkigen en verminkten, met het oog op hun herclassering; zij krijgen inderdaad een speciale beroepsopleiding om een zekere arbeidsbekwaamheid te verwerven die hen in staat moet stellen in hun onderhoud te kunnen voorzien. Bijzondere voorwaarden worden door de wet gesteld om van het voordeel van de wet te kunnen genieten: o.m. een blijvende invaliditeit hebben van minstens 30 pct, ten minste 14 jaar oud zijn en ten hoogste 65 jaar, de Belgische nationaliteit bezitten en behoeftig zijn. Zijn van de gunst uitgesloten: zij die genieten van een invaliditeitsvergoeding krachtens de wetten op de militaire pensioenen, op de beroepsziekten en arbeidsongevallen, zij die zich vrijwillig hebben invalide gemaakt, of die zich gewoonlijk aan bedelarij overleveren of aan spel en drank.

In België bestaat er, behoudens voor de werknemers, geen algemene verplichting om zich te verzekeren tegen ziekte en invaliditeit. Ieder kan zich tegen deze risico’s dekken door aan te sluiten bij een of andere mutualiteit, of maatschappij van onderlinge bijstand, van zijn keus, die het dekken van die risico’s tot doel heeft. De wet van 23 Juni 1894 regelt in dit opzicht enkel de voorwaarden waaraan de maatschappijen van onderlinge bijstand moeten beantwoorden om door de Regering te worden erkend; aan welke erkenning er zeer belangrijke financiële voorwaarden zijn verbonden. Het blijven echter privé-instellingen. Met de wet van 28 Dec. 1944, waarbij de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid werd opgericht, werd in principe, en voor de werknemers alleen, o.m. het stelsel ingevoerd van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Het laat aan de belanghebbende werknemers de vrijheid zich de voordelen van dergelijke verzekering aan te schaffen, hetzij door toetreding tot een mutualiteitsvereniging, aangesloten bij een tot dit doel aangenomen landsbond van verbonden van mutualiteitsverenigingen, zo niet door bemiddeling van een gewestelijke dienst voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit. Voor het algemeen beheer van die verzekering werd, bij het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg — waaraan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid t.a. gehecht is — een Rijksfonds voor verzekering tegen ziekte en invaliditeit opgericht.

MR W. DELVA.

< >