Nederlands godgeleerde en letterkundige (Eemnes 27 Dec. 1836 - Leiden 14 Dec. 1927), onderging als student te Leiden de sterke invloed van Schol ten en Kuenen en hun moderne theologie. Hij werd in 1873 hoogleraar aan het Amsterdamse athenaeum, in 1875 te Leiden voor Hebreeuws en Israëlietische oudheden tot zijn emeritaat in 1906.
Aanvankelijk aanhanger van Scholten’s monisme, werd Oort in 1870 volgeling van die ethisch moderne richting, die het godsdienstig geloof losmaakte van metaphysica. Zijn uitgebreide wetenschappelijke arbeid op Israëlietisch en Joods terrein vindt zijn bekroning in zijn bijbelbewerking en bijbelvertaling, het O.T. met Kuenen, Hooykaas en Kosters, het N.T. alleen, een voortreffelijke arbeid. Voor de vrijzinnig-hervormde belangen heeft hij krachtig gearbeid.
Bibl.: Diss. Disputatio de pericopo Num. 22 : 2-24 (1860); De dienst der Baalim in Israël; Het menschenoffer in Israël; De Bijbel voor jongelieden (met J. Hooijkaas); Evangelie en Talmud uit het oogpunt van zedelijkheid vergeleken; Atlas voor de Bijbelsche en Kerkelijke geschiedenis; Het oude Testament uit den grondtekst overgezet en van inleidingen en aantekeningen voorzien, met anderen, 2 dln (1897-1901); Textus hebraici emendationes quibus in Vetere Testamento neerlandice vertendo usi sunt A. Kuenen etc. (1900); Platen-atlas tot opheldering van de bijbelsche oudheden (met G. Wildeboer, 1906); vertaling van het Nieuwe Testament met inl. en aantek. (tekstuitg. 1913).
Lit.: G. E. Hooykaas, Levensbericht v. H. O. in Levensber. Mij Ned.
Lett. Leiden (1929).