(Protestant). De uitdrukking „communio sanctorum” komt het eerst voor in een uitlegging van het Oudromeinse Apostolicum door een Servische bisschop, ca 400.
De gemeenschap der heiligen is in de Rooms-Katholieke Kerk der middeleeuwen zeer verschillend geïnterpreteerd. Luther verstond er onder een nadere bepaling van het wezen der Kerk: het onderlinge gesprek en de vertroosting der broederen in het geloof. In overeenstemming met Calvijn (Institutie IV, i, 3) zegt de Heidelberger Catechismus, dat de gemeenschap der heiligen betekent zowel gemeenschap aan Christus en al Zijn schatten en gaven, als gemeenschap der gelovigen onder elkander (antw. 55).Communio sanctorum kan inderdaad betekenen zowel gemeenschap aan de sancta, de heiligheden, als gemeenschap der heiligen (dus: personen, sanctt) onderling. Sanctorum is immers genitief zowel van sancta als van sancti. De Griekse uitdrukking ibetekende oorspronkelijk stellig gemeenschap aan de sacramenten. De heiligheden zijn de sacramenten. De sacramenten komen dus wel degelijk in het Apostolicumvoor.
De „gemeenschap der heiligen” is uit de Oosterse Kerk, waar men daarbij allereerst aan de sacramentsgemeenschap dacht, via Oost-Europa (Servië) ook in de belijdenis van de Kerk van West-Europa doorgedrongen.
Op grond van de gemeenschap met Christus, betekend en verzegeld door de gemeenschap aan de sacramenten, is er ook gemeenschap der gelovigen onderling: „elk moet zich schuldig weten zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden” (Heidelb. Cat., antw. 55). Kenmerkend voor het verband tussen gemeenschap der heiligen als sacramentsgemeenschap èn onderlinge gemeenschap is ook hetgeen het Avondmaalsformulier der Hervormde en Gereformeerde Kerken zegt: „alzo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn allen tezamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen”.
PROF. DR G. C. VAN NIFTRIK
De Rooms-Katholieke beschouwing luidt aldus: met deze woorden wordt het gde der 12 geloofsartikelen aangeduid. Zij zijn betrekkelijk laat in het Apostolische symbolum gevoegd. Volgens Burn (1905) eerst door Nicetas van Remesiana. Met deze woorden wordt aangegeven, dat alle leden van het mystieke lichaam, waarvan Christus het hoofd is, in onderlinge gemeenschap staan.
Ook de engelen behoren, aangezien Christus ook hun Hoofd is (II Thess. i : 7,Coloss. 1 : 16), enigermate tot deze familie, maar meer speciaal behoren tot de leden van dit geestelijke lichaam de verlosten, de heiligen: dat zijn in de eerste plaats zij, die de hemel reeds zijn binnengegaan (de triomferende kerk), vervolgens zij, die in het vagevuur, verzekerd van hun eeuwig heil, gelouterd worden (de lijdende kerk), eindelijk zij, die op deze aarde behoren tot de gemeenschap van Christus (de strijdende kerk). Hiervan maken allereerst zij deel uit, die in genade leven, verder ook enigermate degenen, die, ofschoon schuldig aan zware zonden, het geloof in Christus bezitten. De leden van de Kerk op aarde zijn derhalve onderling en met hun mystiek hoofd, Christus, verbonden in een geestelijke gemeenschap, nemen deel aan dezelfde sacramenten, waardoor de vruchten van Christus’ lijdensdood hun worden toegepast, aan de gebeden en overvloedige voldoeningen der gelukzaligen, aan de openbare gebeden en de verschillende hiërarchische diensten der Kerk, aan de gebeden en goede werken van alle gelovigen. Hun voorspraak voor elkaar en voor de zielen van het vagevuur is aannemelijk bij God.
Het aandeel echter van elke Christen in deze goederengemeenschap is verschillend naar de mate van eens ieders geloof en liefde. De leer der Gemeenschap der heiligen vormt aldus de grondslag voor de Katholieke leer der Heiligenverering, der voorbede voor de afgestorvenen, van de aflaten enz. Zij wijst zeer sterk op het gemeenschapsaspect in het heilswerk, in tegenstelling tot de overmatige isolering van het individu.
DR G. DE GIER M.S.C..