Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ENDOSSEMENT

betekenis & definitie

is de overdrachtsverklaring op de rugzijde van een orderpapier.

In het NEDERLANDSE recht onderscheidt men schuldvorderingen op naam, aan order en aan toonder. Met de laatste heeft men te doen, wanneer als de rechthebbende de eigenaar van een lichamelijke zaak hierdoor wordt aangewezen. Deze lichamelijke zaak is doorgaans een papier en de aanwijzing geschiedt meestal met de woorden „aan toonder”, doch het kan ook anders. Is een inschuld aan order gesteld, dan wordt op de lichamelijke zaak aangewezen als tot uitoefening van het recht gerechtigde de laatste persoon uit een regelmatige keten van overdrachtsverklaringen lopende van een bepaald persoon tot op hem. Ook hier is de lichamelijke zaak doorgaans een papier, waarin de aanwijzing geschiedt met gebruikmaking van de woorden „aan order” en daarop aansluitende verklaringen; doch ook hier kan het anders. Alle schuldvorderingen, die niet aan order of toonder luiden, zijn inschulden op naam; ook dus die, welke niet in enig schriftelijk stuk of enige andere lichamelijke zaak zijn neergelegd.

De schuldvordering aan order wordt door de overdrachtsverklaring, het endossement, alleen nog niet overgedragen; dit geschiedt door het endossement met de daarop aansluitende overgave van het papier (of algemeen gezegd : van de haar betreffende lichamelijke zaak; doch hieronder moge verder alleen aandacht worden geschonken aan het meest, zelfs bijna uitsluitend, voorkomende geval, dat deze zaak bestaat uit een stuk papier) : zie art. 668 B.W. Of en in hoever hij, aan wie aldus wordt overgedragen, hierdoor zelf schuldeiser wordt, hangt in beginsel af van het recht van hem, die de overdrachtsverklaring aflegt en endossant wordt genoemd en van de strekking van het endossement. De endossant moet, wil hij degene, die in de overdrachtsverklaring als zijn opvolger wordt aangewezen en die men geëndosseerde noemt, schuldeiser kunnen maken, „gerechtigd zijn om over den eigendom te beschikken”, zoals art. 639 B.W. het uitdrukt; en hij moet endosseren ten „titel van eigendomsovergang”. Dit laatste toont hij niet te willen, wanneer hij zegt te endosseren „tot pand” of „ter inning” of iets van deze aard.

Dit beginsel lijdt, voor wat orderpapieren betreft, in zover een uitzondering, dat soms de onbevoegdheid van de endossant om over de vordering te beschikken de geëndosseerde niet deert; en wel in het algemeen dàn niet, wanneer deze, buiten het geval van verlies of ontvreemding, te goeder trouw het orderpapier verkrijgt (art. 2014 B.W.). Voor sommige orderpapieren (wissel, orderbriefje, cheque, cognossement) is dit punt iets anders geregeld; doch ook hiervoor is de leidende gedachte in hoofdzaak dezelfde.

Wil de geëndosseerde zich schuldeiser kunnen wanen en door anderen, onder meer dus door de schuldenaar, als zodanig kunnen worden aangemerkt, dan moet de reeks endossementen aaneensluitend zijn. Is een van de endossementen vals, dan sluit de keten niet en gaat het recht niet over ; alleen voor wissels, orderbriefjes (z accept) en cheques is dit anders, wanneer de geëndosseerde niet te kwader trouw heeft verkregen noch ook hem grove schuld bij de verkrijging te wijten is (artt. 115, 176 en 198 W.v.K.).

De gemakkelijke overdraagbaarheid van schuldvorderingen aan order door endossement en overgave van het stuk kan, lichter dan bij schuldvorderingen op naam, het geval doen ontstaan dat de hoedanigheden van werkelijk en schijnbaar schuldeiser uiteengaan; bijv.: een koopman endosseert een op hem luidend cognossement aan order aan een afhaaldienst om de goederen bij de vervoerder in ontvangst te nemen en ze naar zijn pakhuis te brengen. De koopman blijft dan schuldeiser; doch, tenzij in het endossement wordt gezegd „om af te halen” of zo iets, lijkt de afhaaldienst schuldeiser te zijn; en ook hij, aan wie deze het endosseert en overgeeft, al weet hij het van een onbevoegde te krijgen. Hij wordt, zoals men wel zegt, als schuldeiser gelegitimeerd. Wie nu te goeder trouw aan de gelegitimeerde, d.w.z. aan hem, die, zoals de wet het uitdrukt „in het bezit van de inschuld” is (art. 1422 B.W.), voldoet, wordt deugdelijk gekweten, ook al is de gelegitimeerde geen schuldeiser. Dit is één kant van de legitimatiewaarde van het orderpapier. Een andere is, dat de gelegitimeerde wordt geacht schuldeiser te zijn tot de schuldenaar het tegendeel beweert en bij ontkenning bewijst. Een vals endossement sluit de legitimerende werking niet uit; of de legitimerende kracht zich ook tot de endossementen zelf uitstrekt, is betwist.

In de schepping van een papier met zulk een overdragende en legitimerende kracht kan de schuldenaar alleen toestemmen, als het als regel bij de voldoening van zijn schuld wordt ingetrokken; voor verschillende orderpapieren wordt dan ook als regel met zovele woorden bepaald, dat de schuldenaar niet behoeft te voldoen, als hij het stuk niet krijgt (artt. 138, 176, 211, 515 W.v.K.), doch ook voor de andere moet hetzelfde worden aangenomen, terwijl evenzeer als regel de schuldeiser, wil hij zijn recht kunnen uitoefenen, het papier in handen moet hebben.

Een orderpapier wordt geschapen om de vordering, die er in is belichaamd, gemakkelijk te kunnen verhandelen. Hiertoe is, naast de eenvoudige overdraagbaarheid van de vordering door endossement en overgave en de legitimerende kracht, ook nog nodig dat de opvolgende schuldeiser zich gevrijwaard weet tegen onverwachte verweren van de kant van de schuldenaar. De schepping van het orderpapier houdt dus een afstand in door de schuldenaar van zekere verweermiddelen tegenover opvolgende schuldeisers, zij het niet van alle; niet bijv. van het verweer, dat het stuk is opgesteld en getekend onder de invloed van physieke dwang. De grens tussen verweren, die wel en die niet mogen worden tegengeworpen, is hier en daar niet vast en het maakt hierbij ook verschil met welke orderpapieren men te doen heeft.

Met het orderpapier is men als regelmatig houder heel wat mans, er zonder, zelfs al zou men de eigenlijke rechthebbende op de desbetreffende schuldvordering zijn, staat men zwak. Zulk een papier noemt men wel een waardepapier. Ook de wet kent deze benaming en de soortgelijke „papieren van waarde”. Naast de orderpapieren komen ook andere waardepapieren, bijv. toonderpapieren voor.

De keten van aaneensluitende endossementen noemt men giro.

Men kan allerhande overdraagbare schuldvorderingen in een orderpapier vastleggen; ook al komt men hierdoor tot een figuur, die de wet niet nader regelt (z ceel). Over verschillende orderpapieren echter laat de wet zich wel nader uit; de belangrijkste zijn de wissel, het orderbriefje, de cheque aan order, het ordercognossement. Het endossement van de wissel is sinds 1 Jan. 1934 geregeld in de artt. 110-119 W.v.K. en daarmee ook dat van het orderbriefje. Het moet onvoorwaardelijk zijn en gesteld op de wissel zelf of een verlengstuk. Het endossement van de cheque is sinds 1 Juli 1934 geregeld in de artt. 191-201 W.v.K.; de voorgeschreven vorm is gelijksoortig aan die van de wissel. Het endossement van een ordercognossement wordt geregeld in art. 508 W.v.K.; de enkele handtekening op de rugzijde is voldoende (z cognossement).

Het endossement kan in verschillende opzichten onvolledig zijn (z blanco endossement).

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: F. G. Scheltema, Wissel-en chèquerecht, 3de dr. (1938), blz. 70-148, 211-222, 435-437; C. Zevenbergen, Leerb. v. Ned. recht der orderen toonderpapieren, 3de dr. (1934), blz. 57-296; Molengraaff, Leidraad bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht, I, 8ste dr. (1947), blz. 323-348, 371-377,430-431,444~449, 450-453.

In BELGIË is het endossement van de wissel en van het orderbriefje geregeld door artikels 26 tot 29 van de wet van 20 Mei 1872 op deze effecten, wet die de titel 8 van het W.v.K. uitmaakt. De Belgische wetten van 20 Juni 1873 op de cheque en van 18 Nov. 1862 op de warrant voorzien het endossement van deze effecten; anderzijds behandelt het Belgisch Wetboek van Koophandel ook nog het endossement van een cognossement in boek II, titel II, hoofdstuk II, sectie I, § 2.

< >