gebergte in Midden-Java op de grens van Semarang, Kedoe en Pekalongan. De grootste hoogte bereikt het in de Prahoe (2565 m).
Het gebergte is vooral bekend door het Diëng-plateau, een boomloze, ten dele moerassige vlakte op ongeveer 2050 m boven zee. Deze vlakte is een afvoerloos bekken, ontstaan door de opbouw van de omringende vulkanen. Het daarin gevormde meertje werd in de Hindoe-Javaanse tijd door een kanaal drooggelegd, de Gansirang Swatana. Na de ondergang van het oude Middenjavaanse Hindoerijk is dit kanaal in verval geraakt en met slib verstopt, waardoor het water weer steeg en de bodem moerassig werd (Umbgrove, Leidsche Geol. Med. 3, 3 (1929), 131-150).In de Goea Djimat en andere plaatsen, ten W. van het Diëng-plateau, treden gevaarlijke uitstromingen van koolzuurgassen op (Mofetten; zie Dodendal). Bij Batoer hebben herhaaldelijk stoomexplosies plaats en vormen zich modderstromen die veel slachtoffers eisen (bijv. de Timbang-explosie aan de voet van de Boetak Peterangen in 1928 en in 1939 met tien doden; de Kawah Seleri-explosie op 4 Dec. 1944 met 114 doden en 38 gewonden). Voorts komen er in dit gebied solfataren en fumarolen voor.
De solfataren vormden winbare vulkanische zwavelmodderafzettingen, welke ongeveer 150.000 ton zwavel bevatten. Ook zijn in dit gebied in 1928 door de vulkaandienst proefboringen op stoombronnen (fumarolen) verricht met het doel gegevens te verzamelen betreffende de winning van vulkanische stoom voor het opwekken van electrische energie.
Merkwaardig is het plateau door de vele Hindoe-oudheden. De beelden en beschreven stenen zijn voor een deel naar elders overgebracht. De verschillende tempels, waaronder de vijf Ardjoena tempels en de Tjandi Bima, behoren tot de schoonste Hindoe bouwwerken van Java. Drie grote, zeer vervallen, stenen trappen uit de Hindoe-tijd voeren naar het plateau. Hier heeft vroeger een heilige priesterstad gelegen, het „Benares van het Oosten”.
Het Diëng-plateau is in de Oostmoesson bijzonder gezond; er heerst dan een droge, versterkende koelte en de temperatuur is er zelden hoger dan 65 gr. F. (18,3 gr. C.). Het is te bereiken per auto van Wonosobo, of per paardenpad van Karangkobar via de Chinezenstad Batoer (tijdens de bezetting door Japan was hier een autoweg in aanleg). Oudtijds waren deze gebieden een speciale apanage der Vorstenlandse prinsen. In verband met de gedwongen verhuring aan de Ned. Indische regering, die een der aanleidingen werd tot de Java-oorlog (1825), werd dit gebied beter onderzocht.
DR R. W. VAN BEMMELEN
Bibl.: F. W. Junghuhn, Java (1854); Bijdragen v. h. Kon. Inst. v. taal-, lett. en volkenk. LXXV (1919), 393-437; Jaarb. v. d. Topogr. dienst (1919).