graaf van Megen, heer van Humbercourt, Housdaing en Esperlecq (ca 1525-Zwolle 9 Jan. 1572), een Nederlands krijgs- en staatsman en in de Tachtigjarige Oorlog een ijverig dienaar van Philips II, werd in 1554 kolonel bij de infanterie en in 1556 stadhouder van Luxemburg; na twee jaar verwisselde hij dit gewest met Henegouwen en volgde in 1560 Hoorne op als stadhouder van Gelderland en Zutfen. Reeds in 1556 was hij begiftigd met het Gulden Vlies.
In het conflict tussen de hoge adel en Granvelle koos hij de zijde van de prins van Oranje, van Egmond en Hoorne en was gekant tegen de invoering der nieuwe bisdommen. Hij noemde als een der eersten de plakkaten tegen de ketterij onuitvoerbaar. Maar als de beweging onder de lagere adel een veel meer protestants en radicaal karakter aanneemt, is hij niet bereid te volgen. Met Egmond verklaart hij zich tegen elk gebruik van wapenen of ander openlijk verzet tegen de regering en in 1566 kiest hij geheel de zijde van het wettig gezag.
Deels door eer- en baatzucht gedreven, speelt hij zelfs de rol van verklikker in de kringen van de hoge adel en in het najaar van 1566 en in 1567 is hij een van de meest doortastende verdedigers van de landvoogdes. De beeldenstorm gaat hij in zijn gewest krachtdadig tegen en hij treedt in Utrecht en Den Bosch de plannen van Brederode in de weg. Bij Medemblik jaagt hij de Geuzen uiteen en herstelt ook in Holland de orde. Als Lodewijk van Nassau het land binnenvalt, trekt hij naar het N„ maar komt te laat om Aremberg bij Heiligerlee te redden.
Na diens dood (23 Mei 1568) wordt hij tijdelijk met het gouverneurschap van de noordelijke gewesten belast. Hij bezet Groningen en voorkomt, dat de stad haar poorten voor Lodewijk opent. Bij een uitval wordt hij gewond. Hij staat dan in Brussel en Madrid bekend als een der meest betrouwbare edelen, bij Oranje als een geheim en onbetrouwbaar tegenstander.Lit.: Briefwisseling tussen Margaretha van Parma en Charles de Brimeu 1560-’67 (Arnhem 1914).