Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zwaan

betekenis & definitie

Zwaan (Cygnus L.) is de naam van een vogelengeslacht uit de orde der Tandsnaveligen (Lamellirostres) en uit de familie der Zwanen (Cygnidae Bp.). Het omvat groote vogels met een rank ligchaam, een zeer langen hals, een middelmatig grooten kop, een regten, overal even breeden snavel ter lengte van den kop en aan de punt eindigend met een ronden nagel, lage, dikke, ver naar achteren geplaatste beenen en groote zwemvliezen. Men vindt deze dieren in alle werelddeelen, vooral in het noorden, in meren, rivieren en moerassen. Het zijn trekvogels, maar de soorten, welke op den gematigden gordel broeden, doen in den winter geene verre reizen. Zij nestelen gaarne bij zoet water, maar spoeden zich na den tijd van het broeden naar zee.

Zij vliegen en loopen zeer weinig, maar blijven op het water en voeden zich met allerlei plantenstoffen, insecten, wormen, schelpdieren, visschen enz. Zij onderscheiden zich door schoonheid en bevalligheid, maar geven jegens menschen en dieren ook wel eens blijken van boosaardigheid. De gewone zwaan (C. olor L.) is 1/2 Ned. el lang en 2,6 Ned. el breed, zuiver wit, maar in de jeugd grijsachtig wit; zij heeft een geelrooden snavel met een zwarten bult en leeft in het noorden van Europa en in het oosten van Siberië, trekt in Maart en September door Midden-Europa, brengt den winter door in Italië en op de eilanden der Middellandsche Zee, komt in den herfst ook wel aan de kusten der Oostzee en legt 6—8 groenachtig witte eijeren.

Men zegt, dat deze vogel zeer oud wordt. Men vindt hem ook in ons Vaderland in een tammen staat in de vijvers en grachten van vele buitenplaatsen. De zingende zwaan (C. musicus Bechst.) heeft eene gedrongene gestalte met een korteren en dikkeren hals en een gelen, aan de punt zwarten snavel zonder bulten; ook deze is zuiver wit, l1/2 Ned. el lang en meer dan 3 Ned. el breed; zij bewoont het noorden van Europa, Azië en Amerika, blijft in Griekenland het geheele jaar, trekt in den winter zuidwaarts tot in Noord-Afrika, vertoont zich in October aan de Oostzee, vliegt in November en December verder zuidwaarts, maar keert reeds in Februarij en Maart terug. Zij heeft eene heldere, welluidende stem, die zij vooral in tijden van gebrek, bijv. in den winter, wanneer zij uit de bevrozen plassen geen voedsel kan halen, onverpoosd doet hooren. Vooral bij het naderen van den dood, doet zij hare weemoedige toonen weergalmen. Zij nestelt ver in het noorden en in Griekenland, bouwt groote, vaste en ook wel drijvende nesten en legt 5—7 geelachtig-witte of bruinachtig-gele eijeren.

In het noorden maakt men jagt op de zwanen om haar vleesch en zij worden er met stokken gedood. Ook de vederen (zwanendons) vormen een handelsartikel en de huiden, met de vederen gelooid, leveren een kostelijk bont. — Bij de oude Grieken was de zwaan geheiligd aan Apollo, en men was van meening, dat zij van dezen de gave der voorspelling ontvangen had. Men verhaalde, dat in Hespérië, aan de oevers der Eridanus en elders de zwanen haar naderenden dood door een welluidend klaaglied aankondigden, zoodat men het laatste lied van een dichter met den naam van zwanenzang bestempelde. In het oog der zeevarenden was de ontmoeting van zwanen een gunstig voorteeken, en Zeus (Jupiter) omhelsde Leda in de gedaante van eene zwaan. In de Germaansche fabelleer was de zwaan op het naauwst verbonden met de lucht- en watergoden, terwijl haar desgelijks de gave der voorspelling werd toegekend. Naar het volksgeloof der Germanen vertoonden zich de boschen watergodinnen en vooral de Walkyren bij voorkeur in de gestalte van zwanen.

Voorts is de Zwaan een sterrebeeld van het noordelijk hemelhalfrond, grenzende ten noorden aan Cepheus en den Draak, ten oosten aan de Hagedis en Pegasus, ten zuiden aan den Vos en ten westen aan de Lier. Het is vooral kenbaar aan vijf sterren ten oosten van Wega, in den vorm van een kruis; eene dier sterren (Deneb) is van de tweede en vier zijn van de derde grootte. Ten oosten van Deneb bevindt zich een klein sterretje (61), bestaande uit twee sterren (eene van de 5de en eene van de 6de grootte) en bekend in de geschiedenis der sterrekunde als de eerste, aan welke eene jaarlijksche parallaxis ontdekt is. Deze bedraagt 0",3483, waaruit volgt, dat die ster 12 billioen geogr. mijl van de Aarde verwijderd is, een afstand, dien het licht in 9 jaren doorloopt. Naar den ontdekker dier parallaxis wordt zij ook wel de ster van Bessel genoemd. Het eene sterretje van dit paar loopt om het andere, en de middellijn zijner loopbaan is volgens eene voorloopige berekening 50-maal zoo groot als die onzer Aarde, terwijl de omloop in 500 jaar wordt volbragt. Op grond daarvan moet de gezamenlijke massa der beide sterretjes half zoo groot wezen als die van onze zon. De Zwaan telt niet minder dan 15 dubbelsterren en is door haren vorm een der merkwaardigste sterrebeelden.