Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wachtel

betekenis & definitie

Wachtel (Coturnix Moehr.) of kwartel is de naam van een vogelengeslacht uit de familie der boschhoenders (Tetraonidae) en uit de onderafdeeling der veldhoenders (Perdicina). Het omvat vogels van eene krachtige, gedrongene gedaante, met een korten, aan de basis vrij hoogen snavel, betrekkelijk lange, spitse vleugels, een korten, onder de dekvederen verborgen staart, korte pooten zonder sporen, verbondene vóórteenen en zeer korte achterteenen. De gewone kwartel (C. communis Bonn., zie bijgaande afbeelding) is 20 Ned. duim lang en 34 Ned. duim breed, van boven bruin met roestgele strepen, aan de keel roestbruin, aan den buik geelachtig wit, aan de z{jden roestrood met eene lichtgele overlangsche streep en met eene geelachtig witte streep boven de oogen. Men vindt dezen vogel in Europa tot 60° N. B., alsmede in Centraal-Azië.

Hij verhuist tot in het midden van Afrika, ja, wel eens tot aan de Kaap, en sommige kwartels schijnen hunne togten het geheele jaar te vervolgen. In September vertoonen zij zich in groote menigte aan de Middellandsche Zee, waar vele den winter doorbrengen, en in het begin van Mei trekken zij noordwaarts. Zij houden zich bij voorkeur op in graanrijke vlakten, ontwijken het water, loopen vlug en vliegen met een snorrend geluid. Zij zijn ongezellig en schuw, verbergen zich doorgaans bij dag en gaan bij het vallen van den avond voedsel zoeken, bestaande uit korrels, knoppen, bladeren en insecten. Het wijfje legt des zomers op erwten- of tarwe-akkers in een ondiep nest 8 tot 14 lichtbruine, donker gevlekte eijeren. Op hunne herfstreis worden de kwartels, die dan zeer vet zijn, in menigte gevangen en gegeten.

In eene kooi kunnen zij zich zeer goed schikken. Tot dezelfde familie, maar tot eene andere onderafdeeling (die der Odontophorinae Gray) behoort de Virginiaansche wachtel (Ortyx virginianus Gould). Deze is 23,5 Ned. duim lang en 36,5 Ned. duim breed, van boven roodachtig bruin, zwart en geel gevlekt, van onder witachtig geel met roodbruine overlangsche en zwarte dwarsche strepen, met een witten band boven den snavel en de oogen, eene witte keel, blaauw-gezoomde slagpennen en zwart gestippelde middenste staartvederen. Deze vogel bewoont het oosten van NoordAmerika tot aan het Rotsgebergte en noordwaarts tot aan Canada, komt in levenswijs met de patrijzen overeen en legt in een zorgvuldig toebereid nest 12 tot 30 witte eijeren. Hij voedt zich met insecten en graankorrels en laat zich gemakkelijk temmen.