Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Veda

betekenis & definitie

Veda noemen de Indiërs het oudste gedeelte hunner letterkunde, hetwelk zich door taal en inhoud aanmerkelijk van het latere onderscheidt. De Veda (Wetenschap) bestaat uit drie trappen, de Mantra (godsdienst), Brâhmana (godgeleerdheid) en Soetra (draad of pand), welke men in de vier deelen der Veda, Rîk, Sâman, Jadsjoes en Atharwan, telkens terugvindt. De Mantra, ook Samhita (verzameling) geheeten, het oudste deel, bevat lofzangen en spreuken, met of zonder betrekking op godsdienstige plegtigheden, en sommige daarvan zijn afkomstig uit overouden tijd. In de Brahmana vindt men een zeker verband van de offerliederen met de offeranden en deze vormen de oudste bron voor de kennis der godsdienstige ceremoniën, terwijl zij ook taalkundige verklaringen, legenden en leerstellige beschouwingen bevatten.

Zij behooren tot een tijdperk van overgang en verkondigen de gevoelens van verschillende scholen. Intusschen zijn slechts drie Brahmana bewaard gebleven, welke tot de heerschende scholen behoorden. De eerste pogingen tot het opmaken van een wijsgeerig stelsel vindt men in drie gedeelten der Brahmana, welke den afzonderlijken naam van Oepanisjad dragen. De Brâhmana-letterkunde heet men ook wel Çroeti (Gehoor), dat wil zeggen een onderwerp van voordragt, eene leer. De Soetra eindelijk omvatten een stelselmatig geheel van de kerkelijke, uitlegkundige en overgeleverde stellingen der Brahmanen en onderscheiden zich door eene ongemeene bondigheid en beknoptheid. Men heeft de Kalpa-Soetra of Çraoeta-Soetra, die enkel over offerplegtigheden handelen, de Grihja-Soetra, welke de huiselijke plegtigheden bij geboorte, huwelijk, dood en begrafenis omvatten en de Prâtiçakhja-Soetra, welke zich tot de liederen en de uitspraak der woorden bepalen. Wijders heeft men een aantal uitlegkundige geschriften, zooals de Anoekramani, verhandelingen over dichters, versmaten en godheden van afzonderlijke liederen, — de ltihâsa en Poerâna met sagen over het ontstaan der verschillende vormen van eeredienst, — de Nighantoe of verklaringen van duistere woorden, — en de Niroekti (uitlegging), een boek van taalkundigen inhoud.

De Samhitâ der Rigveda bevat de liederen, welke de Indiërs uit hunne woonsteden aan de Indus medebragten, terwijl hare oudste hymnen opklimmen tot in de 15de eeuw vóór Chr. Zij is verdeeld in 10 Mandala (Kringen) met 1017 lofzangen (Soekta) in 10580 verzen (Ritsj). De afzonderlijke Mandala worden aan verschillende vervaardigers toegekend, en alleen de eerste en laatste bevatten liederen van dichters (Risji) van verschillende geslachten. In de onderscheidene Mandala zijn de hymnen gerangschikt naar de godheden, welke zij verheerlijken, vooreerst Agni, dan Indra enz. Het 9de boek bevat enkel liederen, gewijd aan Soma. De verzen der Rigveda behelzen de oudste berigten over de geschiedkundige en maatschappelijke betrekkingen der Indiërs en zijn van het hoogste belang voor de mythologie der Indo-Germanen, terwijl hunne taal veel ouder is dan het gewone Sanskriet. Men heeft daarop een belangrijken commentaar, van Sâjana uit de 14de eeuw. — Tot de Rik behoren het „Aitareja-Brâhmana (uitgegeven door Haug in 1863, 2 dln)” en het „Qanktrajana-Brahmana”, — en van de Soetra het „Agvalajana-Soetra (in de „Bibliotheca India” van 1864—1874)” en het Çankhajana-Soetra, benevens de zeer belangrijke „PratiçakhjaSoetra van Çaunaka (uitgegeven door Regnier, 1857—1858)”. De Samhita der Samaveda is eene bloemlezing uit die der Rigveda en levert de verzen, welke bij de offeranden aan Soma werden gezongen.

Sâman beteekent een naar muziek gecadenceerd vers, en ieder ritsj kan in een onbepaald aantal sâman veranderd worden. Van de 1810 verzen van de Samaveda zijn slechts 78 niet in de Rik-Samhita opgenomen, en de lezing der verzen in de Samaveda is veelal ouder dan die der Rigveda (uitgegeven door Bentey in 1848, 2 dln). Tot de Sâmaveda behooren: het „Tandja-Brâhmana”, ook „Pantsjawinça” geheeten, — het „Sjadwinga-Brâhmana”, — voorts de Soetra’s van „Maçaka”, — „Lâtjâjana”, — „Drâbjâjana”, — de „Anoepadasoetra”, — de „Nidânasoetra”, — de „Poesjpasoetra” enz. De „Jadsjoerveda” bevat dichterlijke spreuken en uitspraken in proza voor de gezamenlijke plegtigheid der offeranden en is verdeeld in de „Zwarte Jadsjoerveda”, ook „Taittirîja-Samhitâ” geheeten (uitgegeven door A. Weber in „Indische Studiën” dl. 11 en 12, 1871 en 1872) en de „Witte Jadsjoerveda” of „Vadsjasaneja-Samhitâ (desgelijks door Weber in het licht gezonden in 1849—1852)”, Van groot belang is het „Çatapatha-Brâhmana voor den Witten Jadsjoes”; het is door omvang en inhoud het aanzienlijkste van alle Brâhmana en merkwaardig door zijn verband met de latere epische poëzij der Indiërs, met de legenden der Boeddhaïsten en met de Sânkhja-wijsbegeerte (ook door Weber ter perse gelegd in 1852—1855). De Samhitâ van Atharvaveda bevat in 20 boeken (kanda) ongeveer 760 lofzangen met nagenoeg 6000 verzen, waarvan een vijfdedeel afkomstig is uit de Riksamhitâ, meestal tooverformulieren, verwenschingen, bezweringen van booze geesten, spreuken en allerlei zaken uit het dagelijksch leven (uitgegeven door Roth en Whitney in 1855—1856). Het daarbij behoorend „Prâticaâhja” heeft Whitney doen opnemen in het „Journal of the American Oriental Society (1862)”.

Voor de geschiedenis der Indische wijsbegeerte zijn de „Upanidsjads van Atharwan” van groot belang. De geheele Veda-letterkunde, die reeds in de 6de eeuw vóór Chr. gesloten was, is ongetwijfeld geruimen tijd enkel door mondelijke overlering bewaard gebleven. Op welk tijdstip zij het eerst in schrift is gebragt, kan men tegenwoordig niet met zekerheid bepalen, maar ongetwijfeld is zij na dien tijd onveranderd aan de nakomelingschap overgeleverd. Ook nu nog vindt men Brahmanen, die eene geheele Veda (Samhitâ, Brâhmana en Soetra) van buiten kennen en alzoo eene wandelende boekerij vormen. Ook de wijze van voordragt is tot in de kleinste bijzonderheden getrouw overgeleverd, en verschillende geleerden hebben zich in de jongste jaren met vrucht aan de verklaring der Veda-letterkunde gewijd.