Schaepman (Herman Johan Aloysius Maria), een verdienstelijk Nederlandsch dichter, geboren te Tubbergen in Overijssel den 2den Maart 1844, studeerde te Culemborgh en te rijsenburg, werd in 1869 tot priester gewijd en zag zich in dat jaar benoemd tot tweeden secretaris van den Aartsbisschop van Utrecht. Voorts volbragt hij eene reis naar Rome en verwierf aldaar den titel van doctor in de theologie, waarna hij in October 1870 geplaatst werd als professor aan het seminarium te Rijsenburg. Van zijne gedichten vermelden wij: „De Paus (1866)”, — „De eeuw en haar Koning (1867)”, — „Vondel (1868)", — „Kerstnacht, naar W. Molitors mysteriespel (1868)”, — „Het lied des Konings (1869)”, — en „Verzamelde dichtwerken (1870)”. Voorts leverde hij: „De Piusfeesten te Rome 10, 11 en 12 April 1869; losse herinneringen (1871)”, — „De weg der waarheid (1871)”, — het gedicht: „Napoleon (1873)”, — „De christelijke liefde (1870)”, — „Parijs 1870—1871 (een gedicht, (1872)”, — eene bewerking van vier treurspelen van Vondel (met Brouwers, Koets en de Rijk, 1872), — „Godsdienst en volkswelvaart.
Eene studie over Katholicisme en Protestantisme (1871)”, — en de veelbesproken redevoering, gehouden bij de Vondelsfeesten te Amsterdam (1879), alsmede bijdragen in jaarboekjes en tijdschriften. Sedert 1871 is hij met dr. Nuijens redacteur van het tijdschrift: „De Wachter”.