Orlow of Orlof is de naam van een adellijk Russisch geslacht, datzijn oorsprong afleidt van Rurik; doch volgens de geschiedenis was de stamvader een eenvoudige strelitz, Iwan Orlow, die op bevel van Peter de Groote ter dood zou gebragt worden, maar daarbij zulk eene koelbloedigheid aan den dag legde, dat de Czaar hem genade schonk en later tot officier benoemde. Van de leden van dit geslacht vermelden wij:
Grigorij Orlow, geboren den 17den October 1734. Hij was een kleinzoon van bovengenoemden strelitz en een zoon van Grigorij Orlow, gouverneur van Nowgorod Weliki. Hg zag zich met zijne overige twee broeders bij het korps kadetten geplaatst, daarna bij een regiment der garde en werd adjudant van graaf Sjoewalow, bevelhebber der artillerie. In den Zevenjarigen Oorlog bragt hij den gevangen genomen graaf von Schwerin naar Petersburg; hier verhief keizerin Catharina II hem tot haren gunsteling, zoodat hij ijverig den val van Peter III bevorderde. Hij werd nu niet, zooals hij verwacht had, de gemaal der Keizerin, doch zag zich rijkelijk beloond en benoemd tot veldtuigmeester-generaal. Hij stelde zich dan ook met de betrekking van gunsteling te vreden.
Reeds in 1762 was hij met zijne broeders in den gravenstand opgenomen, en Joseph II verhief hem in 1772 tot vorst van het Duitsche rijk. Als Russisch gezant op het vredescongrès te Poksjani verwierf hij, wegens zijne aanmatiging tegenover de Turken, slechts weinig voordeel voor Rusland. Bij het berigt, dat Catharina hare gunst geschonken had aan Potemkin, snelde hij naar Petersburg, maar ontving op dien togt het bevel om zich naar zijn kasteel Gatsjina te begeven. Intusschen overlaadde de Keizerin hem nog altijd met milde gaven en gaf hem kort daarna het marmeren paleis te Petersburg in eigendom. Orlow bevond zich nu veelal op reis of te Moskou, en trad vervolgens in het huwelijk met zijne nicht, doch overleed te Moskou in een toestand van krankzinnigheid den 24sten April 1783. Uit zijne betrekking met Catharina sproot het nog bloeijend geslacht der graven van Bóbrinskij.
Alexéi Orlow, een broeder van den voorgaande en geboren in 1737. Hij onderscheidde zich door een reusachtig ligchaam en door ongemeene kracht en volbragt bij de troonomwenteling van 1762 eene vemetele taak, daar hij Catharina II uit Peterhof haalde en tot Keizerin uitriep, en eigenhandig Peter III verworgde, zoodat hij tot luitenant-generaal, voorts tot kamerheer enz. benoemd werd. In 1768 ontving hij eene aanstelling tot admiraal der Russische vloot, en zijne schitterende overwinning bij Tsjesme (5 Julij 1770) bezorgde hem den bijnaam van Tsjesmenskij. Daarna werd hij generaal en chef en verkreeg aanzienlijke goederen. Paul I wreekte zich op hem en Barjatinskij, de éénige nog overgebleven moordenaars, daardoor, dat zij bij het plegtig afhalen van het lijk van Peter III uit het Alexander Newskij-klooster de slippen van het lijkkleed moesten dragen, waarna zij bevel ontvingen, om zich op reis te begeven. Orlow vertrok naar Duitschland en keerde eerst na den dood van Paul I naar Moskou terug, waar hij den 5den Januarij 1809 overleed. Zijn oudere broeder Iwan werd lid van den Senaat, — zijn jongere broeder Wladimir voorzitter der Academie van Wetenschappen te Petersburg, — en zijn broeder Fedor luitenant-generaal.
Grigorij Orlow, een zoon van Wladimir (bovengenoemd) en geboren in 1777. Hij werd in 1812 senator, hield zich bezig met geschiedenis en letterkunde, was lid der Académiën te Petersburg en Napels, en overleed te Petersburg den 4den Julij 1826. Van zijne geschriften vermelden wij: „Mémoires historiques, politiques et littéraires de Naples (2de druk, 1825, 5 dln)”, — „Histoire des arts en Italië (1822, 4 dln)”, — en „Voyage dans une partie de la France (1824, 3 dln)”.
Alexéi Fedorowitsj Orlow, een onwettigen zoon van bovenvermelden Fedor en geboren den 8sten Oetober 1788. Hij onderscheidde zich in den oorlog tegen Frankrijk, werd adjudant van grootvorst Constantijn, daarna kolonel en toen kommandant van het garde-regiment te paard. Op den 26sten December 1826, droeg zijne tegenwoordigheid van geest niet weinig bij tot het dempen van den opstand der garde, zoodat hij in den gravenstand opgenomen en tot adjudant-generaal benoemd werd en zich weldra geplaatst zag aan het hoofd eener divisie kavallerie, waarmede hij zich in 1828 in den oorlog tegen de Turken onderscheidde. Nadat hij den Vrede van Adrianopel gesloten had, vertrok hij als buitengewoon gezant naar Constantinopel. In 1833 verscheen hij als bevelhebber der in de Bosporus aan wal gestapte Russische troepen op nieuw te Constantinopel en noodzaakte den Sultan, het verdrag van Hoenkiar Skelessi te onderteekenen.
Kort daarna werd hij generaal der kavallerie en lid van den Rijksraad, en in 1844 verkreeg hij het opperbevel over het korps gensdarmes en het beheer over de geheime policie. Nu vergezelde hij keizer Nicolaas op al zijne reizen, bijv. in 1853 naar Olmütz en Berlijn. Zijne zending naar Weenen in 1854, om den steun van Oostenrijk voor de Russische staatkunde te verwerven, was vruchteloos. Op het vredescongres te Parijs in 1856 was hij als Russisch gevolmagtigde met goed gevolg werkzaam. Kort daarna werd hij voorzitter van den Rijksraad en van het ministérie, zag zich in den vorstenstand opgenomen, en overleed te Petersburg den 21sten Mei 1861.
Prins Nikolai Alexewitsj Orlow, eenigen zoon van den voorgaande. Hij trad in krijgsdienst, verloor in 1854 bij de belegering van Silistria een oog en een arm, werd in 1860 gezant te Brussel, in 1870 te Weenen, en is sedert 1872 gezant te Parijs. Hij leverde eene „Geschiedenis van den Pruissisehen Oorlog van 1806 (1856)”.