Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Nieuw-Guinéa

betekenis & definitie

Nieuw-Guinéa op de Molukken Tana Papoea genaamd en de grootste eilandengroep in de Stille Zee, bestaat uit het hoofdeiland Nieuw-Guinéa en onderscheidene groepen van kleine eilanden in zijne nabijheid met eene oppervlakte van 13000 geogr. mijl. Genoemd hoofdeiland is door de Torresstraat van Australië, door de Dampierstraat van Nieuw-Brittanje en door de Dsjilolostraat van Halmaheira gescheiden en strekt met eene lengte van 2370 Ned. mijl zich uit van het west-noordwesten naar het oost-zuidoosten, terwijl het op de breedste plaats eene breedte heeft van 740 Ned. mijl. Het ligt tusschen 0°19'—10°43 Z. B. en 130°45'—150°48' O. L. van Greenwich. Het binnenland is nog onbezocht en zelfs een groot gedeelte van de kust wegens de digte wouden, het ongezonde klimaat en de woestheid der bewoners weinig bekend.

Het westelijk gedeelte vormt een afzonderlijk schiereiland (Wonim), door de Geelvinkbaai van het overig gedeelte gescheiden en door de Macluregolf zelf in 2 deelen gesplitst. Ten noorden van dit eiland vindt men de groep der Papoea, en de voornaamste eilanden van deze zijn: Waigioe, Salawati en Misol. Het. hoofdeiland heelt aan de westzijde de landschappen Kowai en Kapia, en aan de zuidwestpunt ligt aan de overzijde der Prinses-Mariannestraat het eiland Frederik Hendrik. Ten noorden heeft men voorts de eilandengroep Moa en meer oostwaarts de Schouteneilanden en de Dampier- en Rook-eilanden. Aan de zuidkust eindelijk vindt men de groote Papoeagolf en ten zuiden van deze de eilanden der Torresstraat. Ten oosten vormt Nieuw-Guinéa een zeer smal schiereiland, dat door eene soort van landengte tusschen de Papoea- en Huongolf met het hoofdgedeelte verbonden is en in de Oostkaap eindigt. Hier liggen voorts de Entrecasteaux- en de Moresbyeilanden, benevens de groep der Louisiaden. Op het noordelijke schiereiland (Wonim) verrijst het Arfakgebergte (2900 Ned. el hoog) bij den haven Dore; wijders heeft men op het hoofdgedeelte ten zuidoosten van de Geelvinkbaai een gebergte met eeuwige sneeuw, en tusschen de Astrolabiumgolf en Kaap King William het Finisterregebergte (4000 Ned. el).

Ook op het oostelijke schiereiland heeft men bergtoppen van ongeveer laatstvermelde hoogte. Dientengevolge wordt er de grond door onderscheidene rivieren mild besproeid, zoodat er eene ongemeene vruchtbaarheid heerscht. De bodem is er, met uitzondering van eenige grazige gedeelten aan de noordkust, met oorspronkelijke wouden bedekt. Reusachtige stammen, door slingerplanten omringd en verbonden, vormen met hunne kruinen een dak, waar de zonnestralen niet kunnen doordringen, doch kruiden heeft men er slechts weinig. De flora komt er met de Indische en vooral met die der Molukken overeen, terwijl men aan de zuidkust in de acacia- en eucalyptussoorten den invloed opmerkt van het nabijgelegen Australië. Ook de fauna is gelijkvormig aan die van Australië en van de Molukken.

Men vindt er weinig zoogdieren, en deze zijn hoofdzakelijk buideldieren, doch prachtige vogels, zooals paradijsvogels, kroonduiven enz. Het klimaat is er warm en vochtig en de gemiddelde warmte vermoedelijk omstreeks 26° C. Men heeft er dan ook vele moerassen, welke er het vertoef gevaarlijk maken voor den Europeaan. De heerschende winden zijn er de Indische moessons, die er echter niet zoo regelmatig waaijen als in Indië. Aan de noordkust heeft men van April tot September den zuidoostmoesson en in de overige maanden den noordwestmoesson, den eersten met fraai en den tweeden met regenachtig weder. Aan de zuidkust zijn de moessons in genoemde tijden dezelfde; doch de eerste brengt hier regen en de tweede droogte.

De inwoners van Nieuw-Guinéa zijn Melanesiërs, in onderscheidene kleine stammen verdeeld en Papoea's genoemd, hoewel men daarmede eigenlijk alleen de bevolking der west- en noordwestkust bedoelt. Zij gelijken in het westelijk gedeelte op de inboorlingen der Molukken, doch in het oostelijk gedeelte meer op die van Nieuw-Brittanje en van de Salomonseilanden. De afzonderlijke stammen verschillen aanmerkelijk in ligchaamsbouw, zeden en beschaving; die der zuidwestkust bevinden zich op een zeer lagen trap van ontwikkeling en schijnen zonder vaste woonplaatsen in de bosschen rond te zwerven, terwijl die van het oostelijke schiereiland ijverige en bekwame landbouwers zijn. In het algemeen bestaat er een groot onderscheid tusschen de bewoners van de kust en van het binnenland, en in het westelijk gedeelte worden zij door de aldaar gevestigde Maleijers met den naam van Alfoeren bestempeld.

Reeds vóór de ontdekking van Nieuw-Guinéa door de Portugezen (namelijk in 1526 door de Meneses) bezochten er de bewoners der Molukken als kooplieden de west- en noordwestkust, en deze handelsbetrekking bestaat ook nog in onze dagen, daar muskaatnoten, massoïbast (tot het vervaardigen van zalf dienende), tripang, schildpad, parels en sago tot de uitvoerartikelen behooren. Dientengevolge hebben er zich ook Maleische volkplantingen gevestigd, die er op de ontwikkeling der inboorlingen een gunstigen invloed oefenden en er de Mohammedaansche godsdienst bekend maakten. In 1605 verscheen er een Nederlandsch schip uit Bantam, in 1616 werd Nieuw-Guinéa bezocht door Schouten en Le Maire, in de 17de eeuw voorts door verschillende schepen der Oost-Indische Compagnie, in 1705 door Geelvink, later door Roggeveen enz. Voorts hebben de Vorsten der Molukken reeds voorlang veroveringstogten ondernomen naar de kust van Nieuw-Guinéa en deze gedeeltelijk aan hunne heerschappij onderworpen. De Nederlandsche regéring erkent den Vorst van Tidore als beheerscher der kust van Nieuw-Guinéa, en men zegt, dat deze dit gebied door zijne bestuurders doet uitzuigen.

Daar die Vorst een onderdaan is der Nederlandsche regéring, zoo beschouwt deze zich als gebiedster over de westkust van Nieuw-Guinéa, waarheen nu en dan een oorlogschip gezonden wordt. De poging, in 1828 aangewend, om er eene kolonie te vestigen, heeft schipbreuk geleden, en men moest het fort Dubus, aan de Tritonbaai gelegen, reeds na verloop van 8 jaren weder verlaten. In 1850 zijn er eenige grenspalen gezet, voorzien van het Nederlandsche wapen. Duitsche en Engelsche zendelingen zoeken er echter bij voortduring de Heidenen tot het Christendom te bekeeren. In den jongsten tijd zijn ontdekkingsreizen naar dat land ondernomen door Beccari, Macleay, Macfarlane, d'Allertis en anderen, doch de „Wanderings in the interior of New Guinéa (1875)” van Lawson schijnen eene mystificatie te wezen.