Mitrailleuse, kogelspuit of revolverkanon, is de naam van eene soort van geschut, hetwelk bestaat uit 4 tot 37 of zelfs tot 80 geweerloopen van een kaliber van 11 tot 15 of tot 25,4 Ned. streep, en bestemd is om het snelvuur te vervangen van eene kleine afdeeling goed gewapende en goed geoefende infanteristen. De Ioopen liggen in een plat vlak of in een cirkel of vormen eene vierkante zuil. De lading bestaat uit 21 wigtjes buskruid en 37,8 wigtjes lood. De Ioopen zijn op affuiten geplaatst, welke door 4 tot 5 paarden worden getrokken.
Eene soort van mitrailleuse werd gebruikt in den jongsten Amerikaanschen burgeroorlog onder den naam van Gatlingkanon, daar zij door zekeren Gatling uit Indianópolis was uitgevonden. Daarvan onderscheidt zich echter het Belgisch modél, uitgevonden door Christophe en Montigny, de Montigny-mitrailleuse, — alsmede de Fransche soort, naar het oord van vervaardiging de Mitrailleuse de Meudon en ook wel het canon à balles genoemd. Eindelijk heeft men ook nog de Beijersche mitrailleuse met 4 Ioopen, uitgevonden door den ingeneur Feldl te Augsburg. De laatste 2 soorten zijn gebezigd in den FranschDuitschen oorlog van 1870 en 1871. Het onderscheid tusschen die verschillende soorten is vooral daarin gelegen, dat bij de Amerikaansche mitrailleuse het deel, hetwelk de lading bevat, vastligt en de loop om eene as gedraaid wordt, terwijl bij de Fransche en Belgische het achterstuk tot ontvangst der lading wordt losgemaakt. De Amerikaansche doet dus snel opvolgende schoten, en de andere geven salvo’s van 25 en meer schoten, terwijl het laden tusschen die salvo’s moet plaats hebben. De Fransche mitrailleuse van 1870 en 1871 heeft eene buis met 25 loopen, die evenwijdig zamengevoegd en met brons aan elkaar gegoten zijn. De middellijn dezer buis, van de buitenste oppervlakte gerekend, is 180 Ned. streep en de lengte 1408 Ned. streep.
De Ioopen zijn vervaardigd van Duitsch gietstaal; zij hebben eene middellijn, van de buitenste oppervlakte gerekend, van 22 Ned. streep. Zij zijn niet getrokken naar de gewone wijze, maar hebben veelhoekige windingen naar het stelsel van Witworth. Ten behoeve der Fransche vestingen had men mitrailleuses met 80 Ioopen. Het gewigt van eene mitrailleuse met toebehooren bedraagt 1250 Ned. pond. De eenvoudigste soort wordt door slechts één man bediend. Iedere Fransche infanteriedivisie trok iu 1870 te velde met 3 batterijen, van welke ééne uit mitrailleuses bestond, zoodat er waarschijnlijk 25 mitrailleuse-batterijen, ieder van 6 mitrailleuses in het veld gebragt en door de Duitschers veroverd zijn. Uit Duitschland trok tegen het einde van September 1870 eene mitrailleuse-batterij naar Frankrijk en deed den 11den en 12den October het eerst dienst bij Orléans.
De eerste sporen van mitrailleuses vindt men reeds in de middeneeuwen. Zij werden toen kogel-orgels genoemd. In den slag bij Wimpfen (26 April 1622) had markgraaf Frederik van Baden zulk een orgelwerk bij zich. De mitrailleuse schijnt alleen van belang te zijn in vestingen en bij het veroveren van enge dalen of bergpassen. Bij veldslagen op de vlakte heeft zij niet aan de verwachting voldaan.