Minnehoven of cours d’amour noemde men gezellige vereenigingen van begaafde personen der beide seksen, die tegen het einde der 12de eeuw in Provence ontstonden en zich vandaar naar elders verspreidden. Het oorspronkelijk doel dier vereenigingen was, de gedichten der minnezangers (troubadours) voor te lezen of te hooren voorlezen en den inhoud en de strekking daarvan te bespreken. Om tot eene beslissing te komen, vormde men eene soort van regtbank, waarbij het voorzitterschap gewoonlijk aan de dames werd opgedragen en het vóór en tegen der verschillende kwestiën met ijver bepleit werd. Later werden ook wel eens oneenigheden en bezwaren van minnenden en verloofden aan de uitspraak van zoodanig geregtshof onderworpen.
Op vele plaatsen in Frankrijk hielden de minnehoven onder het presidentschap van een prince d’amour of prince de puy openbare zittingen. Hunne uitspraken werden verzameld, zoodat er allengs een wetboek der liefde ontstond, hetwelk door Martial d'Auvergne uitgegeven en door den vermaarden jurist Benoît de Court (1533) van een geleerden Latijnschen commentaar voorzien is. Een schitterend minnehof, „la Cour amoureuse” genaamd, werd in 1392 gesticht in Vlaanderen door Isabella van Beijeren. De leden van dit hof behoorden tot de aanzienlijkste geslachten. Men had er 2 opperjagermeesters, 188 bewaarders van de liefderegisters, 59 eere-ridders, 52 schatbewaarders , 67 rekwestmeesters, 32 secretarissen, 8 substituten van den procureur-generaal enz.