Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Menschenroof

betekenis & definitie

Menschenroof is een van ouds bekend misdrijf, waarop vooral bij de minder beschaafde volken zeer zware straffen worden gesteld. Het karakter van het misdrijf ligt in het ontnemen aan een mensch van de vrijheid, om zich te bewegen en over zijn persoon naar welgevallen te beschikken, voor zoover de kring van zijne regten zulks toelaat. Reeds bij de oude Israëlieten kwam de menschenroof niet zeldzaam voor; de bedoeling van den roover was het zich verrijken met de opbrengt door het slagtoffer als slaaf te verkoopen aan naburige volken, bijvoorbeeld aan de Egyptenaren.. Bekend is de verkoop van Jozef door zijne broeders. De Mozaïsche wetgeving stelt op die wandaad de doodstraf.

In het Romeinsche regt is de daad bekend onder den naam van „Plagium”; waaronder verstaan wordt niet alleen het verduisteren van den staat van eenen vrijen man, het willekeurig wegvoeren en gevangen houden van een burger, maar ook; het onttrekken aan de magt van zijnen meester van een slaaf, het verleiden van een slaaf om zijnen meester te ontloopen en andere soortgelijke handelingen, die óf inbreuk maken op de vrije beweging van eenen burger, óf eene aanranding bevatten van den slaaf, als vermogensdeel van zijnen heer. Het oudere Romeinsche regt bedreigde op de daad slechts geldboete; het nieuwere verscherpte de straffen, totdat zelfs de doodstraf er op stond, zonder evenwel door die verzwaring de tallooze bedrijven van de grootste willekeur te kunnen tegengaan, waartoe het despotisme en de zedeloosheid onder de latere Keizers aanleiding gaven, ’t Oude Germaansche regt zag in den menschenroof, als in de meeste misdrijven, eene vredebreuk, die door boete gezoend kon worden. Na het vuistregt wordt de inbreuk op de persoonlijke vrijheid ernstiger opgevat het Kanonieke regt spreekt over den menschenroover de doodstraf uit. De landregten der Middeneeuwen rekenen den menschenroof meer of minder zwaar, al naar mate de eerbied voor de persoonsvrijheid tot lager of hooger graad van ontwikkeling geklommen is. Niet overal staat evenwel deze karaktertrek van het misdrijf „aanranding van de persoonlijke vrijheid” op den voorgrond, maar er wordt integendeel, waar het misdrijf tegen onvrijen is gerigt, op de schending van het vermogensregt van den meester het zwaartepunt gelegd.

Allerlei misdrijven, met zeer verschillende bedoelingen gepleegd, die door het nieuwere strafregt streng gescheiden worden, zijn tot in het laatst van de vorige eeuw onder den collectieven naam van „menschenroof” begrepen, als: het wegvoeren van slaven, het verleiden van deze tot wegloopen, het onttrekken van minderjarigen aan de magt van de ouders, het verduisteren van den burgerlijken staat van een persoon, het onwettig gevangen houden, enz. Zelfs de achttiende eeuw wemelt nog van voorbeelden, die getuigen van de grofste wanbegrippen omtrent de persoonlijke vrijheid, en tal van euveldaden zijn in de geschiedenis van dien tijd bekend, die in onbeschaamdheid en ruwheid niet achterstaan bij de grofste bedrijven van willekeur uit het tijdperk der grootste despoten van het Romeinsche Keizerrijk. Het misdrijf had ook eene politieke zijde, wanneer het namelijk bedreven werd in den vorm van gedwongen werven van manschappen voor eigen of vreemde legers, waarbij men zich vaak niet ontzag, om de toevlugt te nemen tot de ergste listen en de grofste gewelddadigheden. Politiek was ook het misdrijf, hoewel straffeloos gepleegd, van de Duitsche Vorsten, die in de vorige eeuw hunne eigen onderdanen voor geld verkochten om ter slagtbank gevoerd te worden in den Noord-Amerikaanschen vrijheidsoorlog.

Over het begrip van persoonlijke vrijheid, de waarborgen voor dat voorregt en de straffen tegen inbreuken daarop, bedreigd volgens ons tegenwoordig regt, is gehandeld onder het artikel „Inhechtenisneming.” Het tegenwoordig strafregt van de beschaafde volken kent den menschenroof niet meer als specifiek misdrijf.