Lebeau (Jean Louis Josèphe), een Belgisch staatsman, geboren te Huy den 2den Januarij 1794, studeerde te Luik in de regten, en vestigde zich als advocaat eerst in zijne geboortestad en vervolgens bij het Hof van Appél te Luik, terwijl hij sedert 1824 deelnam aan de oppositie tegen de regéring. Voorts waagde hij zich aan ondernemingen op het gebied van den boekhandel, welke naar wensch slaagden. Na het uitbarsten van de Belgische omwenteling werd hij in Augustus 1830 benoemd tot lid der veiligheidscommissie te Luik, en na de Septemberdagen zag hij zich door het Voorloopig Bewind aangesteld tot advocaat-generaal bij het Hof van Appèl te Luik, terwijl zijne geboortestad hem afvaardigde naar het Nationaal Congrès. Hier had hij weldra grooten invloed en vormde er het middelpunt der Belgische doctrinaires, aan wie dat land zijn zelfstandig bestaan verschuldigd is.
Met ijver verzette hij zich tegen eene vereeniging van België met Frankrijk, alsmede tegen het kiezen van den hertog van Nemours tot koning, terwijl hij zijne stem gaf aan den hertog van Leuchtenberg. Nadat hij door den regent Surlet de Chokier tot minister van Buitenlandsche Zaken was benoemd, ruimde hij alle bezwaren uit den weg, die de verkiezing van prins Leopold van SaksenCoburg belemmerden, en in het Congrès dreef hij den 6den Julij 1831 de aanneming der 18 artikels door, waarna hij de portefeuille nederlegde. In September 1831 werd hij door Huy nogmaals naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers afgevaardigd, en in October 1832 belastte de Koning hem met de portefeuille van Justitie, waarna hij de binnenlandsche staatkunde naar zijne inzigten regelde. Door hem en zijn ambtgenoot, den generaal Goblet, minister van Buitenlandsche Zaken, verkreeg België niet alleen het verdrag van 21 Mei 1833 met het voordeelige Status Quo, maar ook vooral de bevestiging der binnenlandsche rust en de ontwikkeling zijner instellingen. De plunderingstooneelen en het gebrek aan geestkracht, door het ministérie bij die gelegenheid betoond, waren oorzaak van zijne aftreding.
Niet lang daarna werd hij gouverneur van de provincie Namen en in 1839 gezant bij den Duitschen Bond, in welke laatste betrekking hij zijne lang gekoesterde denkbeelden van eene nadere verbindtenis van België met Duitschland poogde te verwezenlijken. In April 1840 plaatste hij zich weder aan het hoofd van het departement van Buitenlandsche Zaken , maar nam, ten gevolge der R.Katholieke oppositie, reeds een jaar daarna met de overige ministers zijn ontslag. Na dien tijd vergenoegde hij zich met het lidmaatschap van de Tweede Kamer, alwaar hij een krachtig verdediger was der liberale beginselen. In Augustus 1864, bij eene herkiezing, gaf hij te kennen, dat hij niet weder in aanmerking wenschte te komen, en overleed te Huy den 19den Maart 1865.