Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kringen om zon en maan

betekenis & definitie

Kringen om zon en maan neemt men bij betrokken of mistig weder dikwijls waar, vooral om de maan, dewijl het licht der zon doorgaans te sterk is, om de kringen zigtbaar te maken. Men heeft kringen, die deze hemelligchamen als eene glorie omgeven, en ook andere, welke door eene donkere tusschen ruimte van zon of maan gescheiden zijn. De eerste soort schijnt te ontstaan door de breking van het licht in de met dampblaasjes bezwangerde lucht, — en tot de tweede soort behooren 2 grootere kringen of gedeelten daarvan, die meestal duidelijker gekleurd en aan de binnenzijde rood zijn.

De middellijn van den kleinen en heldersten kring is ongeveer 4°30' en die van den grooteren 92 tot 94°. De groote kring vertoont zich zelden. Veelal ziet men daarbij eene horizontale lichtstreep ter hoogte van het middelpunt (zie bijgaande figuur), en somtijds een boog, die den kleinen kring in het hoogste punt raakt.

Men verklaart het ontstaan van deze kringen, alsmede dat van bijzonnen en bijmanen, door de breking van het licht in zeszijdige kristallen, welke Bixio en Barral werkelijk in de hoogere luchtlagen hebben aangetroffen. Zijn die kristallen er in groote hoeveelheid aanwezig, dan liggen zij onregelmatig, in allerlei standen dooreen; doch daaronder bevinden er zich ook genoeg, die met betrekking tot de lijn, getrokken van het oog des waarnemers naar het middelpunt van den kring, zoodanigen stand hebben, dat zij zulk een zamenhangend verschijnsel kunnen doen ontstaan. Bevinden zij zich in dien stand en op denzelfden afstand van genoemde lijn, dan vormen zij een kring. Geen wonder is het dan ook, dat deze kringen in den winter als voorboden van sneeuw worden beschouwd.