Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Konijn

betekenis & definitie

Konijn (Het), Lepus Cuniculis, is eene kleine soort van het geslacht Haas, die gaarne haar verblijf houdt in holen onder den grond, zoodat zij bij voorkeur zandige gewesten — het liefst de duinen — bewoont. Wegens het ondermijnen van den bodem, zoowel in de bosschen als aan de kusten, worden de konijnen |met ijver vervolgd en meer en meer uitgeroeid. Zelfs op onze kust-eilanden, waar men ¼de eeuw geleden die diertjes nog wel eens ten getale van 60 en meer van de duinen naar het weiland zag trekken om hier te grazen, worden zij langzamerhand zeldzaam.

Laat men hen met rust, dan vermenigvuldigen zij zich zeer sterk, daar het wijfje meermalen in het jaar 8 jongen werpt, en deze na verloop van een ½de jaar op hunne beurt jongen vóórtbrengen. Men maakt jagt op konijnen met het geweer, doch men dient hen goed te treffen, daar zij anders in hunne holen verdwijnen, -— voorts met een fret, die de holen doorzoekt en de konijnen naar buiten jaagt, waar zij in boven de uitgangen der holen uitgespannen netten worden opgevangen, — en eindelijk met groote netten die men des nachts plaatst tusschen de duinen en de weilanden, werwaarts de konijnen zich tijdelijk hebben begeven, zoodat zij bij hun terugkeer aan den moorddadigen toeleg van hunne belagers niet kunnen ontgaan.

Men heeft konijnen tam gemaakt, en vele tamme konijnen hebben de oorspronkelijke grijze kleur, met eene zwarte, witte of bonte verwisseld. Vooral in Frankrijk en Italië worden zij wegens hun vleesch gemest. Ook in ons Vaderland heeft de konijnenfokkerij gedurende korten tijd eenigen opgang gemaakt, doch men is daarvan teruggekomen, omdat het vleesch niet duur genoeg betaald werd om de kosten van eene konijnenfokkerij te vergoeden. Wij geven hierbij eene afbeelding van het konijn.

< >