Koldewey (Karl), een Duitsch noordpoolvaarder, geboren den 26sten October 1837 te Bücken in het ambt Hoya der Pruissische provincie Hannover, ontving zijne opleiding in 1849—1853 op het gymnasium te Klausthal, begaf zich in 1853 in zeedienst en voer, doorgaans onder Bremer vlag, als scheepsjongen, ligt-matroos en matroos tot in 1859. Toen oefende hij zich aan de zeevaartschool te Bremen en nadat hij in 1860 eene reis naar Oost-Indië volbragt had bezocht hij in 1861 die school op nieuw en deed examen als opperstuurman. In die betrekking volbragt hij tot in 1866 onderscheidene togten.
Daarna liet hij zich inschrijven aan de polytechnische school te Hannover, en in 1867 aan de universiteit te Göttingen, waar hij zich hoofdzakelijk toelegde op de wis-, sterre- en natuurkunde. In het voorjaar van 1868 belastte hij zich, op verzoek van Petermann, met het bevel over de eerste Duitsche noordpool-expeditie en keerde in den herfst van dat jaar terug. Daarop ging hij weder naar Göttingen om zijne studiën voort te zetten en een verslag van zijne reis te schrijven, dat in „Petermann’s Mittheilungen” werd geplaatst (1871). In 1869 ontving hij het kommando over de tweede Duitsche noordpool-expeditie, vertrok na zijn terugkeer in 1870 naar Hamburg, werd er in 1870 eerste assistent aan het observatorium voor zee-aangelegenheden, en bewerkte voorts in 1871 en 1872 te Berlijn, onder de leiding van Dove, de meteorologische en hydrographische resultaten der noordpool-expeditie.