Knoet (De) of de Russische zweep komt als strafwerktuig eerst voor sedert het Tartaarsche tijdperk en werd tot in het midden der 18de eeuw tot straf van allerlei — ook van staatkundige — overtredingen gebezigd.
Zelfs nog ten tijde van Peter de Groote en van Elizabeth werden de aanzienlijkste Russische waardigheidsbekleeders en zelfs vrouwen uit de hoogste standen tot de knoet veroordeeld. Sedert Catharina II echter werd die straf hoofdzakelijk toegepast op de verachtelijkste misdadigers, zooals moordenaars, kerkdieven en brandstichters, die vervolgens naar Siberië moesten verhuizen. Tot knoetmeester koos men steeds een misdadiger, die aan dit onteerend ambt de voorkeur gaf boven levenslangen dwangarbeid in de mijnen van Siberië. Toch mogt hij alleen bij het toedienen der straf zijne gevangenis verlaten. Onder Nikolaas I is de knoet afgeschaft.