Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kamer van koophandel

betekenis & definitie

Kamer van koophandel. Sinds lang, vooral in de middeneeuwen, deed zich de behoefte gevoelen onder hen, die een zeker beroep uitoefenden of zich aan denzelfden tak van nijverheid wijdden, om zich onderling te vereenigen, teneinde door onderlinge zamenwerking met gemeenschappelijke krachten zich te verdedigen tegen aanvallen van andere standen of categorieën van personen, en om de belangen van hun vak zooveel mogelijk te behartigen en voor te staan bij de regéring en tegenover particulieren. Aan dat streven dankten de gilden hun ontstaan. Vooral handel en industrie met aanverwant takken van bestaan beseften de noodzakelijkheid om op die wijze voor de handhaving van de voor hen zoo noodige vrijheid in de bres te springen, teneinde voortdurend een waakzaam oog te kunnen houden op alles, wat met de belangen van hunne bronnen van bestaan in verband stond.

Mot die bedoeling werden bij de beschaafde, handeldrijvende natiën naast de gilden corporatiën of vereenigingen in het leven geroepen, teneinde zich met die zorg te belasten. Terwijl zij eerst een geheel particulier karakter hadden, werden zij langzamerhand door de regeringen erkend en bevestigd tot meer of min officiële instellingen, wier taak het was, der regéring voor te lichten omtrent alle onderwerpen, die nijverheid en handel betreffen, terwijl haar tevens vaak ook regtsprekende magt werd toegekend. Allengs namen die instellingen geheel de plaats der vroegere gilden in. Het deel der taak, dat in raadgeven en toezigt houden omtrent en op de belangen van handel en nijverheid bestaat, werd sinds lang toevertrouwd aan de kamers van koophandel — in ’t Duitsch „Handelskammern”, in ’t fransch, „Chambres de Commerce”, — terwijl de regtspraak in handelszaken overgelaten werd, op aandringen vaak van de kamers van koophandel— aan regtbanken van koophandel, zamengesteld uit mannen van het vak, aan wie tegelijk soms de beslechting van geschillen tusschen werkbazen en arbeiders werd opgedragen. Zoo vestigde de Wet van 12 April 1803 in Frankrijk in sommige departementen „Conseils de Prud’hommes”, voor wie de geschillen tusschen ondernemers van fabrieken en het werkvolk ter beslissing werden gebragt, terwijl zij tevens toezigt hielden op de orde en tucht in de fabrieken, en zij het regt hadden om overtredingen disciplinair te straffen. Eene wet van 24 December 1802 droeg in Frankrijk aan de kamers van koophandel het toezigt op over de publieke werkzaamheden, die betrekking hadden op den handel, de riviervaart en het in orde houden der havens. In Engeland bestaat soortgelijke staatsinstelling, als adviserend ligchaam omtrent de handelsbelangen, reeds sinds 1695. In Pruissen werd dit onderwerp geregeld bij de wetten van 17 Januarij 1845 en 11 Februarij 1848.

Bij ons worden de kamers van koophandel geregeerd, haar werkkring en hare zamenstelling het laatst geregeld bij het Koninklijk Besluit van 9 November 1851, Staatsblad N° 142, gedeeltelijk herzien en aangevuld door de Besluiten van 11 Augustus 1859 Stbl. N° 80 en van 12 Juli 1873 Stbl. N° 108. In alle gemeenten, waar de uitgebreidheid van handel en fabrieken het, volgens het oordeel der gemeentebesturen, wenschelijk maakt, worden, onder goedkeuring van den Koning, kamers van koophandel en fabrieken gevestigd. Hare bestemming is: aan het algemeen bestuur en aan de provinciale en gemeentebesturen, binnen welker gebied zij gevestigd zijn, hetzij op baar daartoe te kennen gegeven verlangen, hetzij uit zich zelven inlichtingen te geven, adviezen uit te brengen of voorstellen te doen over onderwerpen den handel of het fabriekwezen betreffende; en verder aan de handelaren en aan de fabrikanten der plaats, waar zij gevestigd zijn, zoodanige mededeelingen te doen, als de besturen zullen verlangen of als zij in het belang van handel en fabriekwezen nuttig zullen achten. Men ziet het hier te lande heeft de instelling zuiver het karakter bewaard van adviserend ligchaam; geene regeermagt, geene regtspraak ligt binnen den kring van hare werkzaamheid. Natuurlijk kunnen zij zich, waar het te doen is om nadere inlichtingen of mededeelingen, vereenigen met andere kamers of andere personen of collégiën, teneinde zoo ruim en goed als mogelijk hare omvattende taak te volbrengen. Vereischten tot benoembaarheid als lid eener kamer zijn: dat men ten minste 30 jaren oud is, dat men woont ter plaatse, waar eene kamer gevestigd is, en daar ten minste gedurende vijf jaren bestuurder eener onderneming van handel of van fabriekwezen, of in eenige met die takken van nijverheid in verband staande betrekking zij geweest.

Het getal leden van elke kamer wordt door den Koning bepaald. Zij worden gekozen door kiesgeregtigde handelaren en fabrikanten der plaats, waar de kamer is gevestigd. Kiezers zijn: Nederlanders, die meerderjarig zijn, ingezetenen der gemeente en in ’t volle genot van hunne burgerlijke en burgerschapsregten, die ter zake van eenig bedrijf van handel of fabriekwezen zeker bedrag in het patentregt betalen — welk bedrag voor elke kamer door den Koning wordt bepaald. Om de twee jaren treedt de helft der kamerleden volgens rooster af. Het gemeentebestuur maakt de kiezerslijsten op, die voor een ieder openbaar ter inzage worden gelegd; reclames tegen die lijsten worden bij het gemeentebestuur ingebragt en beslist, met appèl op de Gedeputeerde Staten.

In eene vergadering van kiesgeregtigden worden de opengevallen plaatsen aangevuld, door stemming met gesloten brief jes. De kamer kiest uit haar midden een Voorzitter en zijn plaatsvervanger; den Secretaris benoemt zij uit of buiten hare leden; in geen geval is hij lid der kamer; hij heeft daarin slechts eene advisérende stem. De kosten der kamer worden door het gemeentebestuur gedragen. Particuliere vereenigingen zijn op onderscheidene plaatsen ook van ons land in den laatsten tijd verrezen onder den naam van „Handelsvereenigingen”, die zich eveneens ten doel stellen om de belangen van handel, nijverheid en aanverwante vakken voor te staan en te behartigen, hetzij in het algemeen, hetzij in een of ander speciaal opzigt. Zij hebben tot den bloei en de ontwikkeling van den handel op meer dan eene plaats reeds aanmerkelijk bijgedragen.