Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kaardebol

betekenis & definitie

Kaardebol (De) of kaardedistel (Dipsacus fullonum MUI.), behoort tot de familie der Dipsaceae, waarvan het geslacht Dipsacus de type is. Deze plant heeft een dikken, spilvormigen wortel en bladeren, die bij den grond over dezen zijn uitgespreid. Zij zijn langrond, getand en op de middennerf met stekels gewapend. De stengelbladeren zijn langwerpig-lijnvormig, gaaf of grof-getand.

De omwindselbladen der bloemen zijn zeer stijf, aan de punt haakvormig omgebogen en iets korter dan de bloem. De kelk is 4-spletig. Men verbouwt dit gewas op een zwaren kleigrond; het wordt vooral aan de Rijn, in het midden van Frankrijk en in Oostenrijk veelvuldig gekweekt. De gedroogde bloemhoofdjes bezigt men tot het kaarden of gladstrijken der wol van laken. De wortel werd te voren als een zweetdrijvend middel voorgeschreven. Wij geven hierbij de afbeelding van den stengel met een wortelblad, alsmede van een omwindselblad en van eene bloem op de helft der natuurlijke grootte. De weverskaarde wordt in ons land gekweekt, doch Dipsacus pilosus L. met gesteelde bladeren, rolronde hoofdjes en witte bloemen, — alsmede Dipsacus sylvestris L. met ongesteelde stengelbladeren, eironde hoofdjes en rozenroode bloemen behooren tot de Vaderlandsche planten, maar zijn niet geschikt tot het kaarden.