Onder dezen naam vermelden wij:
Joannes Franciscus de Jonghe, met zijn kloosternaam pater Bernaert genaamd, een verdienstelijk Zuid-Nederlandsch geschiedkundige. Hij werd geboren te Gent den 14den Februarij 1674, werd prior in het Predik-heerenklooster te Lier, en overleed in zijne geboorteplaats den 24sten October 1749. Hij schreef onder anderen: „Gendtsche geschiedenissen bij forme van maendtregister enz. (1746; 2de druk 1762; 3de druk 1781)”, — „Het leven van Philippus den Stouten, hertoch van Borgoniën, ende van Marganta van Male, gravinne van Vlaenderen enz. (1751)”, — „Het leven van Joannes den Onbevreesden, hertoch van Borgoniën, graef van Vlaenderen enz. (1752)”, — en „Waerschuwinge aan de inschrijvers van de Chronijck van Vlaenderen, beschreven door N. D. en F. R. (1736)”. Ook zijn te Gent nog handschriften van hem aanwezig.
Jan Antoon de Jonghe, een verdienstelijk Vlaamsch letterkundige. Hij werd geboren te Lokeren den 6den October 1797 en overleed te Brugge den 2den September 1861. Aanvankelijk was hij in de banketbakkerij van zijn vader werkzaam, studeerde te Leuven en werd leeraar in de dichtkunde en welsprekendheid te Diest. Later zag hij zich benoemd tot hoogleeraar in het Grieksch en Latijn aan de geneeskundige school te Brugge, in 1851 aan de normaalschool te Luik, en in 1853 tot directeur van de middelbare school te Lier. In 1858 nam hij zijn ontslag en vestigde zich te Brugge. Van zijne talrijke geschriften noemen wij: „De toonkunst, lierzang (1821)”, — „Een woord over het Vlaamsch, vergeleken met het Duitsch, Zweedsch, Deensch en Engelsch (1831)”, — „Iets over volksbeschaving en een woord over de Vlaemsche tael (1835)”, — „De leeuw van Waterloo (1841)”, — „Cronycke van de landen ende graefscepe van Vlaenderen door J. Nicolaes Despors, met aentekeningen (1840—1842, 3 dln)”, — „Hugo van Somerghem (1845)”, — „Liederick de Buck, eerste forestier van Vlaenderen, historisch drama (1846)”, — „Beknopte beschrijving van Gent enz. (1847)”, — „Handboek voor Nederduitsche taal en letterkunde (1847)”, — „Zalma, het afscheid enz. (1851)’,, — en „De twee schilders, of de bedrieger bedrogen, tooneelspel (1860)”.