Jeverland in het groothertogdom Oldenburg is een gewest van het aloude Friesland en vormt nog altijd eene vrije heerlijkheid. Het heeft gedeeltelijk een schralen zandgrond en gedeeltelijk vruchtbare marschen, door dijken omgeven en van sluizen voorzien. In de middeneeuwen bestond dit land uit Ostringen, Rüstringen en Wangerland, die in 1359 onder het gezag van Edo Wymken werden vereenigd. Het bleef onder de heerschappij zijner nakomelingen totdat eene erfdochter Mariadie haar land in 1532 aan de Russische leenkamer had opgedragen, het in 1573 bij uitersten wil toewees aan Johann XVI, graaf van Oldenburg. Een zoon van laatstgenoemde, met wien het oude Oldenburgsche Huis in 1663 uitstierf, vermaakte het land aan den zoon zijner zuster, prins Johann von Anhalt-Zerbst.
Bij het uitsterven van dit geslacht in de mannelijke lijn (1793) verviel Jever aan Catharina II, keizerin van Rusland. Alexander stond het in 1807 af aan het koningrijk Holland, en in 1814 werd het aan den Groothertog van Oldenburg toegekend. Het vormde toen het arrondissement en is nu het ambt Jever, dat op 6141 ㅁ geogr. mijl 20000zielen telt buiten die der evenzoo genoemde hoofdstad, waar men er ruim 4000 aantreft.