Jeux floraux (Bloemenspelen) is de naam der dichterlijke wedstrpden, die jaarlijks te Toulouse onder het toezigt der Académie der Jeux floraux worden gehouden. De geschiedenis van dit letterkundig genootschap kan men in drie tijdperken verdeelen. Het eerste loopt van het begin der 14de tot aan het einde der 15de eeuw en neemt een aanvang met de pogingen van eenige burgers van Toulouse om de aloude poezij der troubadours uit hare sluimering te doen ontwaken. Zeven van hen vereenigden zich onder den naam van Sept trobadors de Tolosa tot een dichterlijk genootschap, dat in 1323 een poëtischen uitnoodigingsbrief rigtte tot alle zangers van Provence.
Alle vrienden der vrolijke kunst of wetenschap, (gay saber of gai savoir) werden daarin opgeroepen tot een dichterlijken strijd te Toulouse op den lsten Mei 1324, terwijl men aan den overwinnaar den titel van doctor in de vrolijke wetenschap toezeide. Arnaud Vidal de Castelnaudary won bij die gelegenheid den prijs, een gouden viooltje, dat later door de stad Toulouse werd uitgeloofd. Reeds in het volgende jaar constitueerde zich de vereeniging onder den naam van Consistori de la gaya sciensa met een kanselier en 7 mantenedors. Daar men uit geheel Frankrijk ter mededinging derwaarts snelde, vermeerderde men in 1355 het aantal prijzen. Onderscheidene bloemen van zilver benevens de eeretitels van baccalaureus en doctor wierden uitgeloofd. Zelfs in Catalonië en Aragon had deze vereeniging afdeelingen. — Toen bij eene belegering haar paleis verwoest was, zette zij op het stadhuis hare zittingen voort tot in 1448. In dit jaar werd wegens onbekende redenen het feest uitgesteld, en de geheele vereeniging ware welligt vernietigd, zoo niet eene rijke burgeres van Toulouse, Clemence Isaure, haar nieuw leven geschonken had. Deze zorgde voor kostbare prijsbloemen en tevens door uiterste wilsbeschikking voor het duurzaam bestaan van het genootschap, hetwelk in dit tweede tijdperk den naam voerde van Jeux floraux.
Leed het echter te voren aan gebrek aan geldmiddelen, thans verleidde de overvloed de leden tot weelde en brasserij, zoodat eindelijk Laloubère, lid der Fransche Académie, aan koning Lodewijk XIV verzocht, het genootschap in eene académie te herscheppen. Met de inwilliging van dit verzoek nam het derde tijdperk der vereeniging een aanvang. Zij heette nu Académie des Jeux floraux; de Koning benoemde haar kanselier, — en zij telde 35 mainteneurs of kunstregters en 20 maîtres. Hare geldmiddelen bepaalden zich tot eene jaarlijksche som van 1400 livres (1000 voor prijsbloemen en 400 voor de feestelijkheden). De eerste prijs was een gouden duizendschoon ter waarde van 400 livres en bestemd voor de beste ode, terwijl daarenboven 3 zilveren bloemen werden toegekend.
De zilveren roos werd echter in 1745 in eene gouden veranderd, en wie haar driemaal verwierf, ontving den titel van Maître des Jeux floraux. In 1773 werd het ambt van kanselier afgeschaft, en het zegel aan een vasten secretaris en het voorzitterschap telkens gedurende 3 maanden aan een door het lot aangewezen modérateur toevertrouwd. Deze inrigting is tot op onzen tijd alzoo gebleven, hoewel zij gedurende het omwentelingstijdperk (1790—1806) hare werkzaamheden moest schorsen. Met een paar kleine tusschenpoozen verscheen sedert 1696 geregeld het „Recueil annuel de l’académie”, waarin de prijsvragen zijn opgenomen.