Inga Willd. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Leguminosae. Het onderscheidt zich door een 5-tandigen kelk, eene buisvormige, 5-tandige bloemkroon met talrijke in bundels zamengevoegde meeldraden en eene breed-lijnvormige, zaâmgedrukte peul met in een brij gelegene zaden. Het omvat meestal ongedoornde heesters en boomen uit de Amerikaansche keerkringslanden met roode en witte, in aren gerangschikte bloemen of bloemhoofdjes en eetbare peulen. Van I. bigemina W., een hoogen boom in Malabar en op Java, gebruikt men de onrijpe zaden en de jonge bladeren.
I. Sourgoni Dec. is een fraaije boom ter hoogte van 10 Ned. el, groeit in West-Indië en Zuid-Amerika, en bevat in zijne peulen een zoet en eetbaar merg. I. ddcis W., van de Philippijnsche eilanden overgebragt naar Java, wordt hier wegens het smakelijke vruchtmoes aangekweekt. I. Marihae Spreng., bij Sta Martha in Columbia groeijend, draagt oranjekleurige vruchten, gevuld met een bruin en bitter merg, dat eene zwarte kleurstof oplevert, welke onder den naam van algoravilla in den handel komt. I. insignis Kunth, met witte bloemen in Nieuw-Granada, en I. purgurea W., met purperroode bloemen op Martinique groeijende, zijn fraaije sierplanten. I. saponaria W., een hooge, slanke boom met schuimgevenden bast, is in Cochinchina te vinden, — en I. TIngms Oati W. levert het Antillische kiezelhout. Eindelijk vermelden wij nog I. sapida Kunth en I. Feuïllei Dec. uit Zuid-Amerika. Laatstgenoemde soort wordt vooral in Peru veel gekweekt en draagt peulen ter lengte van ½ Ned. el.