Onder dezen naam vermelden wij:
Julius Eduard Hitzig, een verdienstelijk Duitsch regtsgeleerde. Hij werd geboren te Berlijn in 1780, studeerde te Halle en later te Erlangen in de regten en ontwikkelde door zijn verkeer met Brentano en Wieland zijn smaak voor de poëzij en de letteren. In 1799 werd hij auscultator, in 1804 referendaris te Warschau en knoopte er vriendschappelijke betrekkingen aan met de dichters Mnioch en Werner. Toen in 1806 de Pruissische heerschappij aldaar een einde nam, moest hij zich bij letterkundige bezigheden bepalen. Voorts stichtte hij in 1808 te Berlijn een boekhandel, waarmede hij in 1810 eene leeskamer ten behoeve der universiteit verbond. In 1814 verkocht hij echter zijne zaak en betrad op nieuw de régtsgeleerde loopbaan.
Achtervolgens bekleedde hij onderscheidene betrekkingen bij de magistratuur, nam in 1832 wegens eene oogziekte zijn ontslag, en overleed den 26sten November 1849. In 1825 heeft hij het „Zeitschrift für die preuszische Criminalrechtspflege” en in 1828 de „Annalen für deutsche und ausländische Criminalrechtspflege” gesticht, alsmede in 1826 een „Gelehrtes Berlin”. Grooten roem heeft hij voorts behaald door zijne levensbeschrijvingen van Werner (1823) en Hoffmann (1823, 2 dln). Ook „Der neue Pitaval”, door hem en Häring op het touw gezet, is algemeen bekend. Wijders heeft hij nog uitgegeven: „Das preuszische Gesetz von 11 Junij 1837 zum Schutze des Eigenthums in Werken der Wissenschaft und Kunst (1838)”, — en „Leben und Briefe von A. von Chamisso (1839—1842, 2 dln)”. Ook was hij geruimen tijd met de hoofdredactie van de „Preszzeitung” belast.
Ferdinaud Hitzig, een uitstekend uitlegger der schriften des Ouden Testaments. Hij werd geboren den 23sten Junij 1807 te Hauingen in Baden, bezocht eerst het paedagogium te Lörrach, daarna het lycéum te Karlsruhe, en eindelijk de universiteiten te Heidelberg, te Halle en te Göttingen, promoveerde in 1829, en vestigde zich te Heidelberg als privaatdocent, waarna hij in 1833 te Zürich en in 1861 te Heidelberg als gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid benoemd werd. Zijne uitlegkundige geschriften verwierven grooten bijval. Daarvan vermelden wij: „Uebersetzung und Auslegung des Propheten Jesaias (1833)”, voorafgegaan door „Begriff der Kritik am Alten Testamente praktisch erörtert (1831)”, — Des Propheten Jonas Orakel über Moab (1831)”, — „Die Psalmen (1835—1836, 2 dln)”, — Die Zwölf kleine Propheten (1838; 3de druk 1863)”, — „Der Prophet Jeremia (1841)”, — „Der Prophet Ezechiel (1847)”,— „Der Prophet Daniel (1850)”, — en „Die Sprüche Salomonis (1858)”. Voorts schreef hij: „Die Erfindung der Alphabeths (1840)”, — „Ueber Johannes Markus und seine Schriften (1843)”, — „Urgeschichte der Mythologie der Philistaer (1845)”, — en „Die Grabschrift der Eschmonazar (1855)”, benevens een aantal belangrijke opstellen in tijdschriften. Hij overleed te Heidelberg den 22sten Januarij 1875.
Friedrich Hitzig, een Duitsch architect en een zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren den 8sten April 1811, oefende zich met ijver in de bouwkunst, legde hierin het staatsexamen af en volbragt toen onderscheidene reizen door Frankrijk, Italië, Griekenland, Turkije en Egypte. Weldra was hij in uitgebreiden kring werkzaam en op vele plaatsen in Duitschland deed hij kasteelen en buitenverblijven verrijzen. Te Berlijn heeft hij het grootste gedeelte van de eerste helft der Victoria-straat gebouwd, te Triëst het paleis Revoltella, en te Warschau het paleis Kronenberg. In 1858 verwierf zijn plan voor eene nieuwe Beurs te Berlijn den eersten prijs, en hij zag zich met de uitvoering daarvan belast.
Ook de circus-Renz en de hoofdbank aldaar zijn van hem afkomstig. Reeds in 1850 werd hij lid der Koninklijke bouwcommissie, en verkreeg eenige jaren daarna den titel van geheim regeringsraad. Hij is lid van den senaat der Académie van Schoone Kunsten, en lid der Académiën te Weenen, Madrid, München en Amsterdam. Hij heeft eene verzameling zijner „Ausgeführten Bauwerke (2 dln met 68 platen) in het licht gegeven.