Onder dezen naam vermelden wij:
Johan Adam Hiller, een Duitsch toonkunstenaar. Hij werd geboren den 28sten December 1728 te Wendischossig bij Görlitz, oefende zich aan het gymnasium te Görlitz en aan de „Kreuszschule” te Dresden, onder Homilius in de muziek, bezocht in 1751 de universiteit te Leipzig om in de regten te studéren, en werd in 1754 hofmeester van den jongen graaf Brühl, met wien hij 4 jaar later weder naar Leipzig trok. Hij bragt toen de geestelijke liederen van Gellert op muziek, maar had veel te kampen tegen zwaarmoedigheid. In 1760 legde hij zijne betrekking neder en gaf nu het geschrift „Musikalische Zeitvertreib” in het licht. Het „Groote Concert” te Leipzig, met welks bestuur hij zich belastte, is veel aan hem verschuldigd. Voorts stichtte hij in 1771 eene zangschool voor meisjes, waar vele uitmuntende zangeressen — ook Mara — hare opleiding ontvingen.
Na eene reis met zijne leerlingen, de gezusters Podlesky, naar Mitau, ontving hij van den hertog van Koerland den titel van kapèlmeester. Grooten bijval verwierf hij door zijne operettes, die hij op verzoek van den schouwburgdirecteur Koch in 1752 en later schreef. In 1789 werd hij cantor en directeur der muziek aan de Thomasschool en deed veel moeite tot verbetering van het kerkgezang. De vergetene werken van Händel bragt hij weder in herinnering en zijn „Choralbuch” werd algemeen met blijdschap ontvangen. Nadat hij in 1801 gepensioneerd was, overleed hij den 16den Junij 1804, en op zijn 100sten geboortedag hebben de 3 gezusters Podlesky ter zijner eer een gedenkteeken te Leipzig doen verrijzen.
Johann, vrijheer von Hiller, een Oostenrijksch krijgsman. Hij werd geboren te Wienerisch-Neustadt den 10den Junij 1754, kwam in 1770 in dienst bij de Oostenrijksche artillerie, nam deel aan den Beijerschen Successie-Oorlog, aan den strijd tegen Turkije (1788— 1791), aan de veldtogten tegen Frankrijk (1792—1797 en 1799—1801) in de Nederlanden, Italië en Duitschland, en werd in 1805 luitenant-veldmaarschalk. In 1809 leed hij bij Abensberg de nederlaag, doch behaalde de overwinning bij Neumarkt, en streed met roem in den slag bij Aspern. Ook bij Wagram behield zijn vleugel de overhand, doch moest met de overigen terugtrekken. In 1813 zag hij zich bevorderd tot veldtuigmeester, — na den Vrede van Parijs tot bevelvoerend generaal in Galicië, — en hij overleed te Lemberg den 5den Junij 1819.
Johann August Friedrich, vrijheer Hiller von Gärtringen, geboren te Magdeburg in 1772, een neef van den voorgaande en desgelijks een krijgsman. In Pruissische dienst nam hij deel aan de veldtogten in Holland en bij de Rijn, werd in 1806 gevangen genomen, in 1812 tot majoor bevorderd, trok naar Rusland, en werd in 1813 kommandant van Spandau en adjudant van York, vervolgens brigade-generaal. Als zoodanig voerde hij in den volkerenslag bij Leipzig het bevel over de voorhoede van de armee van York en werd er gewond. Dapper streed hij voorts bij Waterloo, zag zich benoemd tot generaal-majoor en kommandant van Stettin, in 1826 tot luitenant-generaal, ontving zijn eervol ontslag als generaal, en overleed den 18den Januarij 1856.
Wilhelm, vrijheer Hiller von Gärtringen, een zoon van den voorgaande en desgelijks een Pruissisch krijgsman. Hij werd geboren te Pasewalk in Pommeren den 28sten Augustus 1809, trad in 1826 als vrijwilliger in dienst, bezocht vervolgens de militaire académie, en streed, met vergunning van de Pruissische regéring, van 1842 tot 1844 in den Caucasus. Na zijn terugkeer zag hij zich snel bevorderd en was in 1859 brigadegeneraal en kommandant van Potsdam. In 1866 trok hij aan het hoofd der eerste divisie gardeinfanterie in Bohemen, behaalde de overwinning bij Burkersdorf, veroverde Königinhof, en behaalde den 3den Julij nieuwe lauweren bij Königgrätz. Dáár werd hij door een granaat gedood.
Gottlieb Hiller, een Duitsch dichter, geboren te Landsberg bij Halle, den 15den October 1778. Hij was de zoon van behoeftige ouders en toonde reeds vroeg een gunstigen aanleg. Om in zijn onderhoud te voorzien, diende hij eerst als voerman, terwijl hij zich later bezig hield met het vlechten van duivennesten en het bakken van tigchelsteenen. Opgewekt door de geschriften van Wieland, vervaardigde hij in 1801 zijn eerste gedicht. Dit en zijne volgende werden met grooten bijval ontvangen, en in 1803 zag hij zich voorgesteld aan den Koning en de Koningin van Pruissen. Op aandrang zijner vrienden gaf hij in 1805 eene verzameling zijner verzen in het licht met eene beschrijving van zijn levensloop, welke merkwaardiger is dan de gedichten, waarvoor zij tot inleiding verstrekt. Hij beschreef ook nog zijne „Reisen durch Sachsen, Böhmen, Oesterreich und Ungarn (1808)”, woonde geruimen tijd te Weenen, en overleed te Bernau bij Berlijn den 9den Januarij 1826.
Ferdinand Hiller, een uitstekend toonkunstenaar en toonzetter, geboren te Frankfort den 24sten October 1811. Hij toonde reeds vroeg grooten aanleg voor de muziek en ontving zijne opleiding vooral van Hummel, bij wien hij 2 jaar later te Weimar vertoefde. Reeds op 10-jarigen leeftijd trad hij op in het openbaar, en als 17-jarig jongeling leverde hij zijne eerste compositie — een kwartet. Gedurende een 7-jarig verblijf te Parijs ontwikkelde hij zijn kunstsmaak, stond in 1836 en 1837 in zijne geboorteplaats aan het hoofd van het Caecilia-concert, vertrok vervolgens naar Italië, waar echter zijne opera „Romilde” geene toejuiching vond, en toefde gedurende den winter van 1839 tot 1840 te Leipzig, waar zijne oratorium „Die Zerstörung Jerusalems” opgevoerd en met grooten bijval ontvangen werd. Later woonde hij bij afwisseling te Frankfort, te Leipzig en te Dresden. In laatstgenoemde stad bleef hij 4 jaar en zag er zijne opera’s „Der Traum in der Christnacht (1844)” en „Konradin der letzte Hohenstaufe (1846)” ten tooneele gebragt.
In 1847 werd hij muziekdirecteur te Düsseldorf en 3 jaar later kapèlmeester te Keulen. Hier bezorgde hij aan het Concert-instituut eene hooge mate van bloei en stichtte er de Rijnsche zangschool. Derwaarts keerde hij terug, toen hij in 1851—1852 de Italiaansche opera te Parijs bestuurd en het kunstsaizoen van 1852 te Londen doorgebragt had. Van zijne talrijke compositiën noemen wij: Onderscheidene bundels liederen, sonaten, 2 klavierconcerten, studiën voor pianoforte en violine enz. Bovenal echter heeft hij door bovengenoemde „Zerstörung Jerusalems” grooten roem behaald.