Heynsius (Adrianus), een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, geboren te Moordrecht den 8sten April 1831, ontving zijne opleiding te Bameveld en te Amsterdam en bezocht voorts de hoogeschool te Utrecht, waar hij in 1853 promoveerde in de wis- en natuurkunde op eene dissertatie: „Over de eiwitachtige ligchamen”, en in 1854 in de geneeskunde op eene dissertatie: „Over de physische verklaring der vaatgeruischen”. Hij vestigde zich vervolgens als geneesheer te Amsterdam, waar hij zich in 1858 benoemd zag tot hoogleeraar in de physiologie aan het athenaeum. Hier bleef hij werkzaam tot in 1866, toen hij in dezelfde betrekking naar Leiden vertrok en aldaar zijn ambt aanvaardde met eene oratie: „Over het tegenwoordig standpunt der physiologie in haar verband met de geneeskunde.” Niet lang daarna werd er het physiologisch laboratorium onder zijne leiding gebouwd, — eene inrigting, die in haar tegenwoordige!! staat met de beste van dien aard in het buitenland wedijveren kan.
Bij de viering van het derde eeuwfeest van de stichting der Leidsche hoogeschool hield Heynsius, als rector magnificus de feestrede en sprak bij die gelegenheid: „Over de zelfstandige beoefening der wetenschap”. Van zijne geschriften vermelden wij voorts de „Verslagen van het physiologisch laboratorium te Amsterdam”, waarvan 5, en de „Verslagen van het physiologisch laboratorium der Leidsche hoogeschool”, waarvan 3 deelen in het licht zijn gekomen. Hij is lid van de Koninklijke Académie van Wetenschappen, van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, van het Genootschap van Genees- en Heelkunde te Amsterdam, van de Académie de Médécine te Brussel, enz., en ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw.