Heye (Jan Pieter), door dr. van Vloten niet ten onregte „de zangerigste der Nederlandsche dichters” genoemd, werd geboren te Amsterdam den 1sten Maart 1809, bezocht aldaar het gymnasium en het Athenaeum, ging in 1827 naar Leiden om er in de geneeskunde te studéren, nam als vrÿwillig jager deel aan den Tiendaagschen Veldtogt, en vestigde zich na zÿne promotie te Amsterdam. Nadat hij reeds enkele verzen uitgegeven en in 1832 tot 1834 den „Vriend des Vaderlands” geredigeerd had, vereenigde hij zich met Drost en anderen tot de uitgaaf van de „Muzen”, en behoorde vervolgens tot de ijverige medewerkers aan „De Gids”. In 1841 bekroonde de Hollandsche Maatschappÿ zÿne „Liederen en zangen”, en in 1847 de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen zijne „Kinderliederen”. Na dien tijd behaalde hij als volkszanger en kinderdichter grooten roem, en was voorts als hoofdbestuurder en secretaris van de Maatschappij van Toonkunst en als hoofdbestuurder van die tot Nut van ’t Algemeen met goed gevolg werkzaam.
Geruimen tijd was hij voorts hoofdredacteur van den „Enkhuizer Almanak”. Ook als geneeskundige bleef hij niet werkeloos, maar bestuurde van 1838 tot 1840 als redacteur de „Wenken en Meeningen”,—van 1840 tot 1845 het „Archief voor Geneeskunde”, werd in 1842 lid der staatscommissie voor geneeskundige wetgeving, en zag zich in 1847 benoemd tot hoofdbestuurder van de Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde. Voorts was hij eenigen tijd een zeer werkzaam lid van den Amsterdamschen gemeenteraad. In 1853 verscheen zijn „Dichterlijke krans”, eene verzameling van uitstekende kinderliederen, — en van zijne „Verspreide Gedichten”, alsmede van zijne „Kindergedichten'" is in 1870 eene volledige uitgave in gereedheid gebragt. In den laatsten tijd heeft hij de geneeskundige practijk geheel laten varen.