Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gudrun

betekenis & definitie

Gudrun, Kûtrûn, Kûdrûn of Goedroen is de naam van een Midden-Hoogduitsch gedicht, hetwelk naast het Nibelungenlied eene merkwaardige plaats bekleedt. Het oudste gedeelte komt voor in de „Jongere Edda” en bij Saxo Grammaticus, en het tooneel der gebeurtenissen is hoogst waarschijnlijk de hedendaagsche Nederlandsche provincie Zeeland, — voorts Holland tot Eijerland toe. De inhoud van het gedicht is ongeveer het volgende: De Koning van Eijerland, Hagen genaamd, heeft eene dochter, Hilde genaamd, die hij zorgvuldig opvoedt en bewaakt. Toen zij volwassen is, wil hij haar alleen tot gemalin geven aan dengene, die hem in kracht overtreft.

Boden met huwelijksaanbiedingen doet hij opknoopen, en de minnaars, die zich aanmelden, brengt hij om ’t leven. Hetel, koning van Hegelingenland, draagt aan zijn getrouwen vriend Froete, aan den beroemden zanger Horand en aan den geharden krijgsman Wate den last op, om hem de schoone Hilde tot vrouw te bezorgen. Gemelde drie reizen, als kooplieden vermomd, naar het Hof van Hagen, en allen zijn er ingenomen met Froete, die met milde hand schatte uitdeelt, met Horand, die door zijn gezang alle harten sneller doet kloppen, en met Wate, die met ongemeene behendigheid de wapens weet te hantéren. Hilde laat den zanger roepen, die haar met Hetel's aanzoek bekend maakt, waarna zij er in toestemt, zich te laten schaken. Daartoe bezoekt zij het schip der gewaande kooplieden, waar men aanstonds de zeilen hijscht en zee kiest. Zij bereiken voorspoedig Hegelingenland;

doch Hagen achtervolgt hen en behaalt er de overwinning in den strijd, die evenwel in eene verzoening eindigt, zoodat Hetel met Hilde in het huwelijk treedt.

Nu volgt een ander gedeelte — het eigenlijk Gudrun-lied. De gehuwden hadden 2 kinderen: Ortwijn, die door den ouden Wate werd opgevoed, en de bekoorlijke Gudrun. De zoon van koning Lodewijk van Normandië, Hartmoet genaamd, laat haar te vergeefs ten huwelijk vragen. Nu bezoekt hij onbekend het Hof van Hetel, openbaart zijne wenschen aan Gudrun, die hem wel is waar niet ongenegen is, maar toch den vrager afwijst, hem gebiedende om te vertrekken. Deze neemt echter het besluit, om zich met geweld van de jonkvrouw meester te maken. Ook Herwig, koning van Zeeland, dingt naar hare hand, en toen deze zijn aanzoek gewapenderhand herhaalt, neemt Gudrun hem aan als haren bruidegom, terwijl het huwelijk nog een jaar verschoven wordt.

Toen voorts Herwig zich verweren moet tegen een inval van Siegfried, koning van Moorland, snelt Hetel hem te hulp, en hiervan maakt Hartmoet gebruik, om in het Hegelingenrijk te landen en Gudrun weg te voeren. Hetel sluit daarop vrede met Siegfried, ijlt den roover na en haalt hem in op den Wulpenwaard , alwaar Hartmoet koning Hetel doet sneuvelen. De strijd duurt voort, doch bij de invallende duisternis ontsnapt Hartmoet en voert Gudrun mede. Deze, op den burg van Lodewijk aangekomen, wordt door dezen aangespoord om zijn zoon te huwen. Zij blijft echter standvastig weigeren, zoodat Geerlinde, de moeder van Hartmoet, haar allerlei vernederende diensten doet verrigten. Alleen bij Ostroen, de zuster van Hartmoet, vindt zij eenige deelneming.

Intusschen brengen Ortwijn in Hegelingenland en Herwig in Zeeland een aanzienlijk leger op de been, dat zich naar de kust van Normandië begeeft. Terwijl Gudrun zich aan het strand bevindt, vertoont zich een scheepje. Daarop bevindt zich Ortwijn met een zijner makkers. Broeder en zuster ontmoeten elkander, doch hij wil haar niet in 't geheim ontvoeren, maar met zijn zwaard terughalen. Gudrun werpt de kleederen, die zij wasschen moest, in zee en ontkomt op den burg aan eene onteerende straf door de belofte, dat zij met Hartmoet in het huwelijk zou treden. Ja, met vrolijken lach spoort zij hem aan, om boden naar zijne vrienden te zenden, ten einde . deze op de bruiloft te noodigen, — eigenlijk met het doel, om de bezetting van het kasteel te verzwakken.

Weldra echter flikkeren de helmen der Hegelingers voor den burg. Hartmoet en Lodewijk doen een uitval, — aanvankelijk met goed gevolgd, totdat laatstgenoemde sneuvelt. Geerlinde wil Gudrun ter dood doen brengen, maar wordt hierin door Hartmoet verhinderd. Wate offert alles op aan zijne woede, en ternaauwernood worden Hartmoet en Ostroen gered. Nu eindigt het verhaal met het drievoudig huwelijk van Herwig en Gudrun, Ortwijn en Ostroen, en Hartmoet en Hildburg (de speelnoot der vroeger vermelde Hilde).

Dat het tooneel dier gebeurtenissen gezocht moet worden aan onze Vaderlandsche kust, wordt duidelijk aangewezen door dr. Jonckbloet in zijne „Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde”. Het gedicht zelf onderscheidt zich niet alleen door een behoorlijken zamenhang en door een rijkdom van treffende voorvallen, maar ook door eene juiste karakterteekening. De beste uitgave van de „Gudrun” is die van G. von Bartsch in het 2de deel van de „Deutsche Klassiker des Mittelalters (1865)”, waarbij men niet verzuime te raadplegen de „Beiträge zur Geschichte und Kritik der Gudrun (1865)” van denzelfden schrijver.

< >