Grumbach (Wilhelm von), een Frankisch edelman en de telg van een aanzienlijken stam, werd geboren in 1503 en heeft zich iu het Duitsche rijk bekend gemaakt door woelingen, die naar hem genoemd worden. Hij onderscheidde zich door een vermetel, wraakzuchtig en ondernemend karakter en verwierf als ruiterhoofdman in de oorlogen van Karel V grooten roem. Toen Konrad von Bibra, een oom zijner vrouw, bisschop van Würzburg werd, had hij, tevens als aanzienlijk grondbezitter in dat bisdom, aldaar niet weinig gezag, maar geraakte na den dood van Koenraad (1544) in twist met diens opvolger over de uitvoering van het testament des overledenen. Zich ten zeerste gekrenkt gevoelende, trad hij in dienst van den markgraaf Albrecht von Brandenburg-Kulmbach, die hem tot stadhouder in zijne landen benoemde.
In die betrekking genoot hij het vertrouwen van zijn heer, op wiens oorlogsondernemingen hij grooten invloed oefende. Voorzeker legde de markgraaf op zijn aandringen bij de vredesonderhandelingen te Passau zware lasten op het bisdom Würzburg; Grumbach vervulde daarbij de rol van bemiddelaar en zorgde tevens voor zijne eigene belangen. Hij verkreeg aanzienlijke goederen in het bisdom, eene som gelds en het verlof om in dienst te blijven van den markgraaf. Het verdrag werd echter door den bisschop niet gehouden, weshalve de markgraaf zich tot den Keizer wendde, die betuigde, dat de bisschop zich volgens de overeenkomst gedragen moest. Daar deze zich hieraan niet bekreunde en zelfs geweld pleegde tegen de eigendommen van Grumbach, haalde laatstgenoemde den markgraaf over tot een rooftogt tegen Nürnberg, Bamberg en Würzburg, bekend als de „Markgravenoorlog", welke in 1554 de vogelvrijverklaring van Albrecht en zijn val tengevolge had. Grumbach, de aanstoker van den oorlog, verloor slechts zijne bezittingen in Würzburg. Op den 15den April 1558 werd bisschop Melchior op straat door een troep onbekenden aangevallen en gedood. Waarschijnlijk was Grumbach hiervan de oorzaak, doch het is tevens vrij zeker, dat hij geenszins den 'dood van den bisschop verlangde, maar hem slechts in zijne magt zocht te krijgen.
Terwijl nu de nieuwe bisschop, Friedrich von Wiersberg, hem in staat van beschuldiging stelde, broedde hij op vermetele plannen, die eene groote omwenteling zouden veroorzaken in den toestand van het Duitsche rijk. Hij knoopte betrekkingen aan met den adel en zocht dien te winnen voor zijn voornemen, om het gezag der talrijke vorsten te vernietigen en de ridders tot leenmannen des Keizers te maken. Hoewel men dat denkbeeld toejuichte, waagden het slechts enkele avonturiers, zich openlijk aan zijne zijde te scharen. In de eerste plaats wilde hij door eene stoute daad zijne goederen heroveren en hierdoor vertrouwen inboezemen aan den adel. Met Mandelslohe en Stein verzamelde hij 800 ruiters en 600 man voetvolk, overrompelde den 4den October 1563 Würzburg en noodzaakte den bisschop, die de wijk genomen had, tot eene overeenkomst, waarbij hij en zijne medgezellen weder in het bezit zouden komen van hunne goederen en daarenboven van eene schadeloosstelling in geld. Na zijn aftogt verklaarde echter de bisschop, dat hij dit verdrag door dwang gesloten had en wist bij den Keizer te bewerken, dat zijne vijanden vogelvrij werden verklaard, — een vonnis, hetwelk niet werd opgeheven, ofschoon Grumbach zich te Worms op goede gronden verdedigde. Laatstgenoemde verbond zich nu vooral met Johann Friedrich, hertog van Saksen en begaf zich naar Gotha, om zijne omwentelingsplannen door te zetten. De kanselier Brück was zijn bondgenoot, en hij werd ondersteund door Frankrijk.
Zelfs opende hij den hertog het uitzigt op de Keizerskroon en zorgde, dat Kansel Schönbom uit Hundshausen, een dweepzieke boer, die voor een profeet gehouden werd, aan Johann Friedrich voorspelde, dat de Keizerlijke waardigheid hem zou ten deel vallen. De aanslagen, die de zaamgezworenen smeedden tegen August, keurvorst van Saksen, bragten eindelijk dezen tot het besluit, om ernstige maatregelen te nemen. Nadat hij te vergeefs tot den hertog het bezoek gerigt had, om de onruststokers te verwijderen, wendde hij zich tot keizer Maximiliaan II, en deze veranderde dat verzoek in een bevel. Daar de Hertog echter niet wilde luisteren, maar aanstalten maakte, om zich in de eerste plaats de Keurvorstelijke waardigheid te verschaffen, werd hij in den Rijksban gedaan, terwijl men de uitvoering hiervan opdroeg aan den Keurvorst. Deze omsingelde in het laatst van 1566 het versterkte Gotha en veroverde het den 13den April 1567 door eene capitulatie met de burgers, die Grumbach en zijne aanhangers gevangen genomen hadden. Men bragt den Hertog naar Weenen, maar Brück en Grumbach werden gevierendeeld en hunne medestanders onthoofd. Grumbach stierf met standvastigheid, en zelfs de hevigste folteringen waren niet in staat om hem te bewegen tot eene volledige bekentenis van zijne plannen.