Godewijk. Onder dezen naam vermelden wij:
Pieter van Godewijk, een Nederlandsch dichter en letterkundige. Hij werd geboren te Dordrecht den 3den Februarij 1593 en zag zich aldaar benoemd tot praeceptor en bibliothecaris van het Mariënborner klooster. Van de boekerij vervaardigde hij in 1640, op last van Jacob de Witt, een catalogus, die nog in handschrift aanwezig is. Hij overleed den llden Augustus 1669. Hij schreef een groot aantal Nederlandsche en Latijnsche gedichten. Van eerstgenoemden gaf hij onder anderen uit: „Remedie voor de Pest. In rijm gestelt (1636)”, — „Wittebroodskinderen, of bedorven jongelingen. Blij-endspel (1641)”, — en vele gelegenheidsgedichten.
Margaretha van Godewijk, oudste dochter van den voorgaande. Zij onderscheidde zich reeds vroeg door buitengewone gaven des geestes, verstond weldra Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch en wist zich in de voornaamste nieuwere talen met sierlijkheid uit te drukken. Zij vervaardigde Latijnsche, Fransche en Nederlandsche gedichten, — was ongemeen ervaren in de toon- en schilderkunst, en verwierf alzoo den eernaam van „roem van Dordrecht, fenix der vrouwen, parel onder de Dordsche jonkheid harer eeuw, flonkerbagge, liefelijke bloem in het paradijs der consten en wetenschappen aan den Merwestroom”. Niettemin verzuimde zij geenszins hare huiselijke pligten en onderscheidde zich door zachtmoedigheid en nederigheid. Zij overleed te Dordrecht den 2den November 1677. Dr. Schotel heeft over deze merkwaardige vrouw eene belangrijke verhandeling geschreven.