Fréret (Nicolas), een Fransch geschieden oudheidkundige, geboren te Parijs den 15den Februarij 1668, was een leerling van Bottin en werd reeds op zijn 25ste jaar lid van de Académie des inscriptions. Wegens zijne intreêrede „Sur l’origine des Français” moest hij een halfjaar in de Bastille doorbrengen, doch na het herkrijgen der vrijheid belastte de maarschalk de Noailles hem met de opvoeding zijner kinderen. Het ijverigst hield hij zich bezig met de chronologie der oude volkeren, en plaatste de vruchten zijner studie in de werken der Académie.
Geene enkele wetenschap was hem vreemd; hij behoorde tot de eersten, die openlijk het Athéismus verkondigden, zooals geschiedde in zijne „Lettre de Thrasybule a Leucippe", en in zijn „Examen critique des apologistes de la religion chrétienne (1767)”. in 1742 werd hij secretaris der Académie van Wetenschappen, en overleed den 17den Januarij 1749. Zijne „Oeuvres” werden in 1796 in 20 deelen uitgegeven.