Fouché (Joseph), hertog van Otranto, de zoon van een scheepsgezagvoerder, werd geboren bij Nantes den 29sten Mei 1763, en was bij het uitbarsten der groote Revolutie leeraar in de wijsbegeerte in laatstgenoemde stad. Het departement Loire Inférieure zond hem naar de Nationale Conventie, waar hij vóór den dood des Konings stemde. In 1793 vergezelde hij de commissarissen uit het Comité du salut public naar Lyon, doch het schijnt, dat hij de aldaar gepleegde gruwelen niet bevorderd heeft. Na zijn terugkeer haalde hij zich den haat van Robespierre op den hals, waarna hij tot den val van dezen medewerkte.
Intusschen werden ook tegen hem, als voormalig lid van het Schrikbewind, hevige aanklagten ingebragt. In 1795 verwijderde men hem uit de Nationale Conventie en hij leidde daarna een ambteloos leven. In 1798 zond Barras hem als afgezant naar de Cis-Alpijnsche Republiek te Milaan, waar hij met generaal Brune het tooneel van den 18den Fructidor zocht te herhalen, weshalve men beide terugliep. In 1799 kwam Fouché weder te Parijs en werd belast met eene zending naar de Bataafsche Republiek, doch zag zich kort daarna benoemd tot minister van Policie. In die betrekking ontwikkelde hij eene ongemeene werkzaamheid en schranderheid, zoodat hij een belangrijken invloed verkreeg op het binnenlandsche staatsbeleid in Frankrijk. Na den 18den Brumaire (de verheffing van Napoleon) organiseerde hij het gezag der policie; op zijn raad werd voorts eene algemeene amnestie uitgevaardigd, en hij toonde zich veel ijveriger in het verhoeden dan in het bestraffen van misdaden. Dit maakte hem echter verdacht bij den Eersten Consul, die hem door zijne handlangers liet bespieden en hem in 1802 onverwacht uit zijne betrekking ontsloeg. Hoe juist Fouché oordeelde over de gebeurtenissen van dien tijd, blpkt uit zijn gezegde omtrent de teregtstelling van den hertog van Enghien: „C’est plus qu’un crime, c’est une faute”.
Reeds in het midden van 1804 kwam hij weder aan het hoofd der policie, en vooral gedurende de veelvuldige afwezigheid des Keizers had hij eene uitgestrekte magt. Napoleon had hem reeds in den gravenstand opgenomen, doch verleende hem daarna den hertogstitel met uitgestrekte goederen. Niettemin bestreed hij steeds de overdreven plannen van dien Veroveraar, zoodat deze hem in 1810 nogmaals dwong, om afstand te doen van zijne betrekking en naar zijne goederen te gaan. Gedurende den veldtogt van 1813 riep Napoleon hem echter naar Dresden, en zond hem van hier eerst als gouverneur der Illyrische provinciën naar Laibach, en na den slag bij Leipzig naar Rome en Napels, om het oog te houden op Murat. Na den afstand van Napoleon gaf Fouché dezen den raad, om Europa te verlaten. Bij de Bourbons drong hij aan op eene vergevensgezinde en verzoenende staatkunde, en toen men hiervan niets wilde weten, begaf hij zich naar zijne goederen. Zoodra het berigt der landing van Napoleon Parijs bereikte, wilden de Bourbons hem belasten met de portefeuille van Policie, en daar hij een weigerend antwoord gaf, werd order gegeven tot zijne inhechtenisneming, waaraan hij echter ontsnapte. Bij de komst van Napoleon te Parijs gaf hij dezen den raad om afstand te doen van de Keizerlijke waardigheid en zich als generalissimus aan het hoofd te stellen der Republiek, werd weder minister van Policie, maar bedroog zich niet omtrent den vermoedelijken loop der zaken.
Na den slag bij Waterloo bevorderde hij den tweeden afstand des Keizers en spoorde hem aan om de wijk te nemen naar de Vereenigde Staten. Hij plaatste zich aan het hoofd van het Voorloopig Bewind, bezorgde de capitulatie van Parijs, en bestuurde den aftogt van het leger achter de Loire. Lodewijk XVIII belastte hem op nieuw met de portefeuille van Policie, doch toen hij de Bourbons bezwoer, gematigdheid te gebruiken, haalde hij zich den feilen haat der Ultra-royalisten op den hals. Na langdurigen tegenstand onderteekende hij den 24sten Julij, om aan verdere vervolging een einde te maken, de verbanning van 57 personen. Wegens zijne valsche positie legde hij in September 1815 zijne betrekking neder en ging als Fransch gezant naar Dresden. Toen echter het verbannings-decreet van 12 Januarij 1816 tegen de koningsmoorders en dus ook tegen hem uitgevaardigd werd, nam hij de wijk naar Praag, vervolgens naar Linz en eindelijk naar Triest, waar hij den 26sten December 1820 overleed, een groot vermogen achterlatende. De „Mémoires de Fouché, duc d’Otranto (1828—1829, 4 dln)” zijn door Beauchamp uit echte bescheiden opgesteld.