Foreest is de geslachtsnaam eener aanzienlijke Noord-Hollandsche familie. Daartoe belmoren:
Nanning van Foreest, een Nederlandsch staatsman. Hij werd geboren te Alkmaar in 1519, studeerde te Leuven, werd secretaris van zijne geboortestad en was een ijverig voorstander der Hervorming, weshalve hij in 1568 door Alva met verbeurdverklaring zijner goederen verbannen werd. Later bekleedde hij er de betrekking van pensionaris en bewees in 1573 tijdens het beleg aan de stad belangrijke diensten. Des daags streed hij op de wallen, en des nachts hield hij aanteekeningen van de gebeurtenissen en beraamde nieuwe plannen tegen den vijand. De aanteekeningen zijn in het licht verschenen onder den titel: „Narratio brevis obsidionis Alcmariae (1574)” en meermalen herdrukt. Foreest werd in 1575 afgevaardigd naar Breda, om er over den vrede te onderhandelen, werkte mede tot de Unie van Holland en Zeeland, bevond zich in 1576 op de groote vergadering te Middelburg en werd met Paulus Buys en Dirk de Bije afgevaardigd naar de vergadering der Algemeene Staten te Brussel. In 1581 werd hij bekleed met den last, om aan Willem I de grafelijkheid op te dragen, en in het daaropvolgende jaar werd hij lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland. Hij overleed in 1592.
Pieter van Foreèst, meer bekend als Petrus Forestus, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Alkmaar in 1522, studeerde te Leuven in de geneeskunde, verwierf den doctorshoed te Bologna, bezocht de hoogescholen te Rome, Padua en Parijs, en vestigde zich te Bordeaux, doch keerde weldra naar zijne geboorteplaats terug. Later woonde hij te Delft en wees eene hoogleeraarbetrekking te Leiden van de hand. Wegens zijne uitstekende bekwaamheid noemde men hem den Nederlandschen Hippócrates. Na het vermoorden van prins Willem I werd hij met Cornelius Pusennius door de Staten geroepen tot de lijkschouwing. Hij overleed in 1597 en schreef onder anderen: „De incerto ac fallaci urinae judicio etc. (1589)”, — „Observationum et curationum medicinalium sive medicae theoreticae et practicae Iibri XXXII (1589'—1619, en later)”, — en „Observationum et curationum chirurgicarum iibri quinque; accesserunt de incerto ac fallaci urinae judicio adversus uromantes et uroscopos libri tres (1610). Libri quatuor posteriores (1611)”. Zijne verzamelde werken zijn het laatst in het licht verschenen te Rostock in 1653.
Nanning van Foreest, jongste zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren in 1578 te Alkmaar en was er in 1603 reeds raad en secretaris. In 1626 werd hij raad en rekenmeester van de Domeinen van Holland en West-Friesland, in 1629 gecommitteerde der Staten in het leger voor ’s Hertogenbosch; in 1636 stond hij op het drietal voor het ambt van raadpensionaris, doch bedankte bij voorraad, en in 1666 werd hij door de Staten mede belast met de opvoeding van Willem III. Hij overleed te Alkmaar in 1668 of 1670.
Jacob van Foreest, een broederszoon van Pieter. Hij was vele jaren secretaris van Gecommitteerde Raden van Noord-Holland, en lid van, de Nationale Synode, gehouden te Dordrecht in 1578 en te Middelburg in 1581. Bij de eerste was hij vermoedelijk secretaris, daar de Synodale acten door hem geschreven zijn.
Jan van Foreest, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Alkmaar in 1584, vestigde zich te Hoorn en werd opvolger van zijn vader als secretaris van Gecommitteerde Raden van Noord-Holland. In 1636 werd hij burgemeester te Hoorn, in 1638 lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en WestFriesland, en Lodewijk XIII, koning van Frankrijk, schonk hem de orde van St. Michiel. Hij overleed den 28sten October 1651, achterlatende: „Merita Principis Auriacae in Belgas, sive crudelitas Hispana, quam princeps ille a Foederatis Belgis avertit (1620)”, — „Idyllia Graeca”, — en „Hispanus redux, sive exitus induciarum Belgicarum, ad Foederatos Belgas (1622)”.
Cornelis van Foreest, heer van Schoorl en Camp, vroedschap der stad Alkmaar. Hij was lid der Nationale Vergadering in 1797 en speelde aldaar eene belangrijke rol, — alsmede voorzitter der algemeene vergadering van de beide Kamers in 1800. Hij behoorde niet tot de vrienden van het Huis van Oranje, en prinses Wïlhelmina, gemalin van Willem V, beschuldigde hem van medepligtigheid aan den aanslag, in 1787 tegen haar gesmeed. Hij schreef: „De staatsregeling des Bataafschen volks in eene alphabetische orde gebragt(1799)”.