Föhr, een der grootere Noordzee-eilanden aan de westkust van Sleeswijk, en van deze, alsmede van de zuidpunt van het eiland Sylt naauwelijks eene geogr. mijl verwijderd, vormt een langrond, dat op ⅓ □ geogr. mijl ruim 4000 inwoners telt. Het is verdeeld in Osterland-Föhr, dat steeds tot Sleeswijk, en in Westerland-Föhr, dat vroeger tot Jutland behoorde, maar in 1864 door Denemarken aan Sleeswijk afgestaan is. De zuidelijke helft van het eiland bestaat uit hoog en zandig, doch vruchtbaar geestland, doch de noordelijke uit slibgrond, die door hooge dijken beveiligd wordt. De dorpen liggen bijna alle op de grenzen dier beide grondsoorten.
De inwoners zijn Friezen, die hunne oude kleederdragt en gewoonten behouden hebben; velen van hen zijn kloeke zeelieden, die ter koopvaardij varen, — anderen leggen zich toe op de visscherij, en nog anderen op het vangen van wilde eenden. Gedurende de afwezigheid der mannen zorgen de vrouwen voor den landbouw en de veeteelt. Aan de zuidoostkust ligt het dorp Wijk, geheel en al in Nederlandschen trant gebouwd, met ruim 1000 inwoners en 52 eigen schepen. Sedert 1833 vaart eene stoomboot tusschen Föhr en Cuxhaven.