Fauriel (Claude Charles), een Fransch letter- en geschiedkundige, geboren te St. Etienne in het departement Loire den 21sten October 1772, was in 1793 onderofficier en in 1794 secretaris van Dugommier. Hj bleef echter niet lang bij het leger en was korten tijd werkzaam op het bureau van het stedelijk bestuur zijner geboorteplaats. Van 1799 tot 1802 was hij secretaris van Fouché.
Lust tot wetenschappelijke studiën behield echter de overhand op zijne eerzucht, en hij verliet weldra de dienst, om zich onverdeeld aan de beoefening der letterkunde te kunnen wijden. Hij legde zich toe op het Sanskriet, het Arabisch, het Grieksch enz., en stond in den uitgezochten kring zijner vrienden bekend als een man, wiens kennis en welwillendheid onuitputtelijk waren. Tot dien kring behoorden Canabis, mevrouw Staël, Manzoni, Destutt de Tracy, Guizot, enz. Na de Julij-revolutie van 1830 was hij naauwelijks te bewegen, om een hoogleeraarsambt aan de Sorbonne te aanvaarden, en tot aan zijn dood toe bewees hij door al zijne daden, dat hij uitsluitend het belang der wetenschap behartigde. Hij overleed te Parijs den 15den Julij 1844. Hij schreef het voortreffelijk werk: „Histoire de la Gaule méridionale sous la domination des conquérants germains (1836, 4 dln)”, —voorts eene „Histoire de la croisade contre les hérétiques albigeois (1837)”, — eene „Histoire de la poésie provençale (1846, 3 dln)”, — eene verhandeling „Sur l’origine de l’épopée du moyen âge (1833)”, — en „Dante et l’origine de la langue et de la littérature italienne (1854, 2 dln)”. In 1836 werd hij lid der Académie; ook plaatste hij opstellen in het „Journal des savants” en elders.