Driessen is de naam van een geleerd Nederlandsch geslacht.
Van de leden noemen wij:
Anthonius Driessen, een verdienstelijk godgeleerde. Hij werd geboren te Sittard in 1684, studeerde te ’s Hertogenbosch, Franeker en Leiden, en werd, nadat hij te Eisden, Maastricht en Utrecht als predikant was werkzaam geweest, in 1717 benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Groningen. Hij was er tevens académie-prediker en overleed den 11den November 1748. Hij heeft met de meeste belangstelling deelgenomen aan de godgeleerde twisten van zijn tijd en was een groot ijveraar voor de kerkelijke regtzinnigheid. Wij kennen van hem eene lange reeks van geschriften, van welke wij noemen: „Evangelische zedekunde of verhandeling van de Christelijke deugden (1716)”, — „Over de wonderwerken van Jezus Christus (1717)”, — „Over de openbaringen van Johannes (1718)” — en „Over de algemeene genade (1728)”.
Petrus Driessen, een kleinzoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Groningen den 30sten Augustus 1753, studeerde aldaar in de geneeskunde, bezocht Weenen, Parijs en Londen, en werd vervolgens lector in de geneeskunde in zijne geboortestad. In 1787 werd hij er buitengewoon hoogleeraar, zag zich als gewoon hoogleeraar beroepen te Harderwijk en later te Leiden, waarvoor hij echter bedankte, doch werd dientengevolge tot gewoon hoogleeraar te Groningen bevorderd, alwaar men hem in 1806 ook het onderwijs opdroeg in de plantenkunde. In 1823 ontving hij een eervol emeritaat, en hij overleed den 11den Januarij 1828. Hij was een uitstekend en algemeen geacht geleerde, lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van vele geleerde genootschappen, alsmede ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij schreef onder anderen eene „Scheikundige verhandeling over de Magnésia alba (1787)”, — en „Natuur- en scheikundige waarnemingen over onderwerpen der geneeskunde en oeconomie in ons Vaderland (1791)”.
Robertus Keuchenins Driessen, een broeder van den voorgaande en een verdienstelijk geschied- en oudheidkundige. Hij werd geboren te Groningen den 7den Mei 1759, studeerde in de regten, en werd in 1824 archivaris der provincie Groningen. Voorts was hij sedert 1795 secretaris van de Ommelanden en van 1812 tot 1831 plaatsvervangend regter in de regtbank te Groningen. Hij overleed den 25sten October van laatstgenoemd jaar. Hij was correspondérend lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, lid van de Leidsche Maatschappij van Letterkunde, en van het genootschap tot bevordering der Natuurlijke historie te Groningen. Wij hebben van zijne hand „Monumenta Groningana veteris aevi inedita (1822—1830, 4 stukken)”.
Jan Constantijn Driessen, een kleinzoon van Anthonius, geboren te Deventer den 30sten Junij 1790. Hij studeerde te Groningen en promoveerde er zoowel in de wis- en natuurkunde als in de wijsbegeerte. Na het schrijven van onderscheidene scheikundige verhandelingen, overleed deze veelbelovende geleerde reeds den 31sten Januarij 1824.