Causaliteit of oorzakelijkheid is het verband tusschen oorzaak en gevolg. Dit denkbeeld is voor het wetenschappelijk onderzoek van groot belang, omdat het de grondslag is der verklaring van vele verschijnselen. De verschillende gevoelens der wijsgeeren over de waarde der causaliteit zijn ontstaan door het feit, dat de oorzaken doorgaans buiten den kring onzer ervaring liggen. Wij aanschouwen wél eene reeks van toestanden, doch ontwaren den overgang niet van den eenen toestand in den anderen.
Daarom heeft Hume de bedenking geopperd, of de causaliteit geen subjectief denkbeeld is, dat ten gevolge der waarneming van opvolgende gebeurtenissen in ons ontstaat. Anderen, zooals Cartesius, hebben hunne toevlugt genomen tot een ingrijpend Godsbestuur, waardoor het stelsel der gelegenheidsoorzaken is ontstaan. Hiermede staat de bewering van Leibnitz in verband, dat God eenmaal en voor altijd de wisseling der dingen zóó geregeld heeft, dat zij in schijn door elkander ontstaan, maar eigenlijk in eene vooraf bepaalde harmonie (prästabilirte Harmonie) zamenstemmen. Anderen hebben het denkbeeld van oorzaak ter zijde geschoven, omdat zij juist het worden als iets duurzaams beschouwen, zooals ook het gevoelen was van Heráclitus en Protágoras in de dagen der Oudheid. Kant maakte een einde aan die verwarring door aan te toonen, dat het begrip der causaliteit noch uit de ervaring, noch uit de wetten der subjectieve verbeeldingskracht afkomstig is, maar dat het tot de aprioristische grondwaarheden behoort, door welke de ervaring mogelijk wordt en zonder welke geene voorwerpen of gebeurtenissen kunnen bestaan.
Dit begrip behoort alzoo tot de oorspronkelijke denkbeelden of categorieën, en wel tot dat der betrekking (relatio). Zijn inhoud is de wet, welke de objectieve verschijnselen in het verband hunner opvolging bevat, zonder wier geldigheid op het gebied der zinnelijke wereld van geene ervaring sprake kan wezen. Van het gebied der physische causaliteit verschilt volgens Kant dat der zedelijke, en de groote wijsgeer heeft de kloof tusschen die beide causaliteiten door eene teleologische zoeken aan te vullen. Latere wijsgeeren, zooals Fichte en Hegel, zijn op dezen weg nog verder voortgegaan en hebben de moréle (spontane) causaliteit beschouwd als het gronddenkbeeld in het heelal en hieruit de 2 andere causaliteiten afgeleid. Het schijnt echter, dat de causaliteit op verschillend gebied der natuurkundige wetenschap volstrekt niet dezelfde is, zoodat men zich onoverkomelijke moeijelijkheden schept, wanneer men geene verschillende causaliteiten wil aannemen.