Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Canarische eilanden

betekenis & definitie

Canarische eilanden (in het Spaansch: Islas Canarias) noemt men eene groep van 7 groote en 6 kleinere eilanden, die tot de provinciën — niet tot de koloniën —van Spanje worden gerekend. Zij liggen aan de westkust van Afrika tusschen 27° 29' en 29° 26' 30" N. B. en tusschen 0° 33' W.L. en 4° 18' 17" O. L. van Faro, ongeveer 14 geogr. mijl van het vaste land, en tellen op 150 □ geogr. mijlen omstreeks 25000 inwoners.

Zij zijn van vulkanischen oorsprong, zeer vruchtbaar en hebben een zoo heerlijk klimaat, dat de Ouden ze met den naam van „Gelukkige eilanden (Insulae fortunatae)” bestempelden. Waarschijnlijk waren zij reeds aan de Phoeniciërs, maar zonder eenigen twijfel aan de Carthagers bekend. De oudste bewoners waren de Guanchen, een tak der Berbers, wier type er nog hier en daar gevonden wordt. Men zegt, dat de Genuézen in 1292 deze eilanden weder ontdekt hebben. Luis de la Cerda, een achterkleinzoon van Alfonsus X van Castilië, werd in 1344 door paus Clemens VI te Avignon tot koning der Canarische eilanden gekroond, hoewel hij zich niet haastte, om zijn koningrijk in bezit te nemen.

Ook Robert van Bracamonte, die ze later van Hendrik III van Castilië ten geschenke ontving, begaf' zich niet derwaarts, maar deed in 1427 zijne regten over aan Jean de Bethencourt, die Lanzarote, Fuértaventura, Gomera en Ferro veroverde en deze eilanden van de kroon van Castilië in leen ontving. Vruchteloos zocht Portugal zich nu meester te maken van Teneriffe. In 1478 werden de Canarische eilanden door de Spanjaarden in bezit genomen. Ferdinand de Katholieke kocht de eilanden, die voorheen aan Bethencourt waren toegewezen, voor 15000 ducaten, waarna de andere veroverd werden.

De zeven bewoonde eilanden zijn Teneriffe (414/5 □ geogr. mijl en 90000 inwoners), Gran Canaria (30¾ □ mijl en 70000 inwoners) met de hoofdstad Palmas, Palma (15½ □ mijl en 31000 inwoners), Gomera (7¼ □ mijl en 11000 inwoners), Fuértaventura (26½ □ mijl en 11000 inwoners), Lanzarote (22¾ □ mijl en 15000 inwoners), en Ferro of Hierro (2⅓ □ mijl en 5000 inwoners),— de zes kleinere zijn onbewoond.

In uitwendige gesteldheid gelijken de eilanden veel op elkander. Men vindt namelijk op hunne aanzienlijkste hoogte eene ketelvormige verdieping, den voormaligen krater (la caldera), en langs de helling diepe scheuren (barancos), van welke doorgaans slechts ééne tot aan den ketel doorloopt en de regelmatige lagen van het vulkanisch gesteente aan den dag brengt. Dit laatste is basalt, doorboord van tuflagen, waardoor vele holen en grotten ontstaan. Alexander von Humboldt en Leopold von Buch hebben den plantengroei dor Canarische eilanden op eene meesterlijke wijze beschreven, en dien van de palmen aan het strand tot aan de Alpenflora der hoogste toppen in 5 gewesten verdeeld. Tot 400 Ned. el klimt dat der Afrikaansche gewassen bij een gemiddelden jaarlijkschen warmtegraad van 22° C. en men vindt er den palmboom, den pisang, don drakenbloedboom en het suikerriet. Dan volgt tot eene hoogte van 850 Ned. el (18° C.) dat der Europésche planten met schoono wijngaarden, maïs- en graanvelden, olmen- en kastanje-bosschen. Daarna ontwaart men tot eene hoogte van 1350 Ned. el (13° C.) een vochtig gewest met vele laurierboschjes, waarmede het gebied der zuidelijke vormen een einde neemt. Dan begint boven de wolkenlaag, alzoo onder den invloed eener nadeelige droogte, tot 1650 Ned. el toe (10° C.) het gewest der naaldboomen (Pinus Canariensis) en der gewone varens, waarna men eindelijk tot eene hoogte van 3400 Ned. el (5° C.) het gewest der Retama blanca bereikt, eene soort van Spartium, dat er met de jeneverbessenstruik en eene enkele Alpenplant (Arabis alpina) den bodem versiert.

De hoogste toppen zijn er van allen plantengroei verstoken, hoewel zij zich niet tot het sneeuwgewest verheffen. Tot de belangrijkste dieren behooren er canarie-geiten, groote honden, ezels, muilezels, zwijnen, schapen en katten. De canarie-vogel behoort er te huis, doch men vindt er nog eene menigte andere zangvogels, alsmede zee- en moerasvogels, die deze eilanden tot winterverblijf kiezen. Men heeft er voorts bijen en zijde-wormen, en de vraatzuchtige sprinkhaan komt wel eens over uit Afrika. De cochenille-teelt houdt er vele handen bezig; ook vervaardigt men er zijden, wollen en linnen stoffen, terwijl voor ’t overige de handwerksnijverheid er niet veel beteekent. Een uitmuntend voortbrengsel is er de canarie-sec (zie onder dit woord), en daarnaast zijn er wijngeest, ruwe zijde, soda en zuidelijke vruchten belangrijke handels-artikels.

Na 1852, toen alle havens, met uitzondering van die van Ferro, tot vrijhavens werden verklaard, is de handel er sterk toegenomen. De rijkste eilanden zijn Gran Canaria, Teneriffe en een gedeelte van Lanzarote; over het geheel heerscht er echter armoede, daar er vele majoraten bestaan en de landen dus doorgaans door pachters bebouwd worden. De inwoners zijn voorbeelden van regtschapenheid, trouw, matigheid, vlijt en gastvrijheid. De talrijke kloosters van voorheen zijn opgeheven, maar men heeft er nog vele kapellen on bedevaart-plaatsen. Er zijn goede scholen voor de hoogere standen; de Spaansche bezetting is er klein, en ligt in de vestingen Santa Cruz di Teneriffa en Ciudad de las Palmas. Eerstgenoemde is de zetel van den kapitein-generaal.