Calophyllum L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Guttiféren. Het omvat boomen uit de keerkringsgewesten met lederachtige bladeren. Hiertoe behoort C. Inophyllum L., een statige boom met zeer groote bladeren, die zich in het zuiden van Hindostan en op de Oost-Indische eilanden ter hoogte van 30 Ned. el met een omvang van 4 Ned. el aan den voet verheft.
De fraaije, welriekende witte bloemen stelt men er zeer op prijs, de vrucht is roodachtig en bezit een wrang omhulsel, even als de walnoot, maar de geelachtige kern is in den beginne zoet en wordt later zeer bitter. Deze boom draagt gedurende 300 jaar 2-maal in ieder jaar vruchten. Uit deze verkrijgt men een geelachtig sap, hetwelk den naam draagt van Tamacahaca-olie, die als braakmiddel en ook uitwendig tegen huid-uitslag gebruikt wordt. Uit de dikke, ruwe, donkere en van binnen roodachtige schors van den stam vloeit een geel, balsem-achtig sap, hetwelk, tot hars verstijfd, niets anders is dan het Oost-Indische Tamacahaca, dat vroeger als zweetdrijvend middel gebruikt werd. De bladeren worden in Oost-Indie bij oog-ontsteking en ook tot blaauw verven aangewend. Het hout van den stam is hard en goed tot assen, raderen, scheepstimmerhout , planken enz.
Tot de overige soorten telt men C. Tacamahaca Willd., een boom, die op den vorigen gelijkt, op de eilanden Madagascar en Mauritius groeit en bij insnijding in den bast een donkergroen sap oplevert, dat onder den naam van „groene” of „Maria-balsem” of „Bourbonsche Tacamahaca” bekend is, maar niet in Europa komt, — alsmede C. Calaba Jacq., die 8 of 10 Ned. el hoog wordt, en tot den grond met takken bezet is, zoodat dit gewas uitstekend dienst doet voor hagen. Het levert desgelijks bij insnijding een geurigen balsem, dien de bewoners der Antillen op hoogen prijs stellen. Ook de overige soorten leveren gom. C. spectabile Willd., C. acaminatum Lam,, en G. pulcherrimum Wall. zijn de sieraden van elke groote oranjerie.