Brunck, een uitstekend Fransch letterkundige, werd geboren te Straatsburg den 30sten December 1729, ontving eene geleerde opvoeding op de school der Jezuïeten te Parijs, nam als oorlogscommissaris deel aan den Zevenjarigen oorlog en wijdde zich na zijn terugkeer te Straatsburg aan de beoefening der Grieksche taal. Hij maakte zich weldra gunstig bekend door zijne “Analecta veterum poetarum Graecorum (1772—1776,3 dln, 4de uitgave 1785), — voorts bezorgde hij uitgaven van Anacreon, van fragmenten van Grieksche treurspeldichters, van Aristophanes, van Virgilius en vooral van Sophocles, voor welken laatsten arbeid de Koning hem eene jaarwedde van 2000 francs toekende. Schoon hij de omwenteling van 1789 met geestdrift toejuichte, werd hij toch onder het Schrikbewind wegens zijne gematigdheid in den kerker geworpen.
De val van Robespièrre hergaf hem de vrijheid, maar armoede noodzaakte hem, zijne boekerij te verkoopen, waardoor hij verstoken werd van de hulpmiddelen, om zijne critische oefeningen naar wensch voort te zetten. Nu vestigde hij meer bepaald zijne aandacht op Latijnsche schrijvers, en hij overleed op den 12den Junij 1803.