Brühl is de geslachtsnaam eener adellijke familie, uit Thüringen afkomstig. Het familie-kasteel is Gangloff-Sömmren niet ver van Erfürt, en als stamvader noemt men Johann von Brühl, die omstreeks het jaar 1490 leefde.
Deze familie heeft vooral sedert de 17de eeuw een aantal mannen opgeleverd, die hooge betrekkingen bekleed en zich ook door hunne bekwaamheid onderscheiden hebben. Van hen noemen wij:
Heinrich, graaf von Brühl, eersten minister ten tijde van August III, keurvorst van Saksen en koning van Polen. Hij werd geboren op het familie-kasteel den 13den Augustus 1700, en deed weldra dienst als page bij hertogin Elisaheth van Saksen-Weiszenfels en vervolgens bij koning August II, wiens gunst hij door zijn innemend voorkomen wist te verwerven. Weldra klom hij op, en toen laatstgenoemde overleden was (1733), genoot hij het onbeperkt vertrouwen van Augustus III en werd diens eerste minister, belast met de zaken van Oorlog en van het Buitenland (1746). Nu had hij alle magt in handen, en keizer Karel VI verhief hem met zijne broeders en nakomelingen tot den stand der rijksgraven, terwijl hij in Polen de waardigheid van starost en groote goederen verkreeg. Zijn karakter was ver van lofwaardig, want hij achtte geene middelen ongeoorloofd, om den Koning te behagen en zijne eigene hebzucht te bevredigen. Hij verried aan Oostenrijk de plannen van Saksen, en werd in Polen Roomsch-Katholiek, terwijl hij zich in Saksen gedroeg als een Protestant. Hij wist zelfs de Koningin en den Kroonprins verwijderd te houden van het vertrouwen des Vorsten en dezen te overtuigen, dat alleen de eerste minister waakte voor het heil van Koning en land.
Intusschen bragt hij de grootste ellende over Saksen en wikkelde het door zijne trouwelooze staatkunde in den Zevenjarigen oorlog. Om in zijne schandelijke verkwistingen te voorzien, schreef hij gedurig nieuwe belastingen uit, hield de tractementen der ambtenaren in, deed zich de gelden van onmondige weezen tegen een nietswaardig ontvangbewijs afgeven en ledigde overal de kassen. Zoo bragt hij de staats-inkomsten van Saksen van 6 op 8 millioen thaler, en zijne staatsschuld van 20 op 40 millioen. Aan de verfraaijing van Dresden besteedde hij schatten , doch maakte de regtsbedeeling afhankelijk van zijne luimen. Tevens gaf hij zich over aan de grootste weelde: hij deed sierlijke tuinen aanleggen en prachtige paleizen bouwen, voorzag zich van kostbaar huisraad en van eene uitgebreide bibliotheek en had kamerheeren, pages en bijna 300 bedienden ter beschikking, welke beter bezoldigd werden dan die des Konings.
Zijne tafel was met overvloed van uitgezóchte spijzen bezet en hij ontbood zijne kleederen uit Parijs. Bjj het uitbarsten van den Zevenjarigen oorlog ontvlugtte hij met den Koning eerst naar den Königstein en vervolgens naar Polen, en toen de vrede van Hubertsburg daaraan een einde maakte, keerde hij met hem naar Dresden terug, waar hij zijne paleizen op staatskosten deed herstellen en zijne verkwistingen voortzette, hoewel het land was uitgeput. Toen de Koning kort daarna overleed, werd ook hij weinige weken daarna, namelijk op den 28sten October 1763, door den dood weggerukt. Hoewel hij van Augustus III eene schriftelijke verklaring had verkregen, dat zijne erfgenamen na zijn dood verschoond zouden blijven van het onderzoek en de verzegeling zijner papieren, gaf de nieuwe heerscher, keurvorst Frederik Christiaan, bevel tot onderzoek, en het bleek, dat von Brühl meer dan 5300000 thaler verduisterd had en 1½ millioen thaler naliet. Er werd besloten, dat geld van de erfgenamen terug te eischen, doch de Keurvorst overleed nog in hetzelfde jaar, en prins Xaverius, die toen het gezag in handen kreeg, liet de zaak rusten. Brühl is de stichter van het paleis te Dresden, hetwelk naar zijn naam wordt genoemd.
Friedrich Aloysius, graaf von Brühl, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Dresden den 31sten Julij 1739 , ontving eene zorvuldige opvoeding, studeerde te Leipzig en te Leiden, reisde in verschillende landen van Europa, werd op zijn 19de jaar veldtuigmeester, woonde eenige veldtogten bij in den Zevenjarigen oorlog, en verloor zijne openbare betrekkingen na den dood van Augustus III. Na 1785 leidde hij een ambteloos leven en hield zich bezig met letterkundigen arbeid. Hg heeft “Dramatische Belustigungen (1785—1790, 5 dln)” uitgegeven, benevens eene Fransche vertaling van den “Alcibiades” van Meiszner. Hij bezat eene ongemeene ligchaamskracht, en was een groot liefhebber van de muziek en van de teekenstift.
Karl Friedrich Moritz Paul, graaf von Brühl, een broederszoon van Heinrich. Hij werd geboren den 18den Mei 1772 en toonde reeds vroeg een grooten aanleg voor de tooneelkunst. Toen hij zich in 1785 met zijne ouders in Weimar ophield, maakte hij kennis met Göthe, Herder en Wieland en betrad toen reeds met bijval op in den vorstelijken schouwburg. Daarna begaf hij zich naar het Hof te Berlijn en werd er achtereenvolgens kamerheer bij prins Heinrich van Pruissen, bij de Koningin-Moeder en bij koningin Louise. In 1813 nam hij deel aan den veldtogt als majoor van den generalen staf, vergezelde den Koning van Pruissen naar Parijs en naar Londen en werd bp zijn terugkeer intendant-generaal der Koninklijke schouwburgen te Berlijn. Hij nam die betrekking met den meesten ijver waar, stichtte het “Dramatisches Wochenblatt”, maar trok zich in 1828 terug, waarna hij in 1830 tot intendant-generaal der Koninklijke muséa werd aangesteld en den 9den Augustus 1837 overleed.