Brougham (Henry, baron), een uitstekend Engelsch staatsman en schrijver, werd geboren den 19den September 1778 op zijn vaderlijk kasteel in het graafschap West-moreland. Hij was de telg van een oud Cumberlandsch geslacht, ontving aanvankelijk zijne opvoeding te Edinburg onder de leiding van den beroemden geschiedschrijver Robertsen, een oom van moederszijde, studeerde er vervolgens aan de universiteit en vormde er met Jeffrey, Southey, Horner , Erskine, Reddie, Th. Brown, lord Stuart en anderen eene wetenschappelijke vereeniging “The Speculative club”, waarin over allerlei onderwerpen eene levendige gedachtenwisseling werd gevoerd. Hij deed in die dagen met zijn tijdgenoot lord Stuart of Rothesay eene reis naar Noorwegen en Zweden, en na den vrede van Amiens begaf hij zich naar Parijs, waar hij Carnot bezocht.
Had hij zich aanvankelijk gewijd aan de studie der letteren, hij legde zich vervolgens met den meesten ijver toe op de regtsgeleerdheid en staatkunde en schreef in 1803 eene “Inquiry into the colonial policy of the European powers”. Ook plaatste hij belangrijke opstellen in den door hem en anderen gestichten “Edinburgh Review” en had weldra eene uitgebreide regtspractijk. Een proces der hertogen van Roxburgh bragt hem naar Londen, waar hij voor de hoogste regtbank des rijks grooten lof inoogstte. Hij bleef aldaar en was weldra de meest-gezochte advocaat der Kingsbench. Ten tijde van het continentaalstelsel schreef hij onvermoeid, maar te vergeefs, voor de handelsvrijheid. In 1810 werd hp lid van het Parlement en zijne eerste redevoering was gerigt tegen den slavenhandel, die op zijn voorstel in 1811 door de beide Huizen eene “misdaad” werd verklaard. Nog meer glansrijke overwinningen behaalde hij in het Parlement, zoodat hij meende als kandidaat voor Liverpool te kunnen optreden.
Toen echter werd Canning gekozen, en eerst in 1815 zag hy zich weder derwaarts afgevaardigd en bleef lid tot in 1830, waarna hij in het Hoogerhuis zitting nam. Met kracht verzette hij zich tegen het “Heilig verbond”, en door zijne welsprekende taal zocht hij de belangen van het volksonderwijs te bevorderen — ’t geen echter wegens de stijfzinnigheid der partijen niet wilde gelukken. Niettemin kwamen te Londen door de zamenwerking van Brougham en zijne vrienden bewaarscholen en handwerkscholen (Mechanic institutions) tot stand. Zijne denkbeelden over de opleiding des volks ontwikkelde hp in zijne uitmuntende “Practical observations upon the education of the people (1825)”, die meer dan 30 uitgaven hebben beleefd. Hoogst belangrijk was ook zijn “Genootschap tot verspreiding van nuttige kennis”, hetwelk eene reeks van uitmuntende volksboeken in het licht deed verschijnen. In 1825 werd Brougham lord-rector van de universiteit te Glasgow, en in het volgende jaar droeg hij niet weinig bij tot de stichting der hoogeschool te Londen. In de korte spreuk “The schoolmaster abroad (de onderwijzer overal)” vatte hij al zijne denkbeelden omtrent de bevordering van volksgeluk zamen, en kwam daardoor tevens in verzet tegen hen, die de woorden “The soldier abroad (de soldaat overal)” tot leus hadden genomen.
In 1828 en 1829 streed hij voor de émancipatie der R. Katholieken, en zijne laatste zegepraal in het Lagerhuis was eene belangrijke verbetering van het Burgerlijke Wetboek en van de Strafwetgeving. Toen graaf Grey den 16den November 1830 als eerste Lord der schatkamer aan het hoofd kwam van het bewind, werd Brougham tot kanselier benoemd, onder den titel Brougham and Vaux tot baron verheven en tot voorzitter van het Huis der Lords gekozen. Bij de beraadslagingen over de Reform bill (1831) hield hij eene voortreffelijke redevoering, waarbij hij de regtsbedeeling en de volksopvoeding in bescherming nam. Zijn voorstel tot oprigting van locale geregtshoven (local-jurisdiction-bill), alsmede een ander tot het vaststellen van regtsmaatregelen jegens bankroetiers vond grooten tegenstand, maar hij wist dien te overwinnen, hoewel deze zegepraal hem eene vermindering van zijn jaarlijksch inkomen ten bedrage van 7000 pond sterling kostte. Door het afschaflfen van onnoodige betrekkingen bij het kanselarij-geregtshof wist hij eene jaarlijksche besparing te verkrijgen van 21670 pond sterling. In het algemeen verwijderde hij uit de regtspleging een groot aantal misbruiken, en het Wetboek van strafvordering, in 1834 door eene commissie in orde gebragt, is aan hem zpn ontstaan verschuldigd.
Zegenrijk werkten vooral de inrigtingen van onderwijs, die hij voor de arbeiders opende en van een groot aantal uitmuntende leerboeken voorzag. Toen in 1834 het ministérie Melbourne door het Tory-ministérie Wellington vervangen werd, trad ook Brougham af, en daar hij het ongenoegen van de leiders der Whigs en van koning Willem IV had gaande gemaakt, kreeg hij geene plaats in het Whig-kabinet van 1835. Nu kwam hij, zonder tot de Tory’s over te gaan, in oppositie tegen de Whigs, maar bleef onwrikbaar getrouw aan de hoofdbeginselen zijner politiek, strijdende voor de afschaffing der graanwetten, voor het volksonderwijs en voor de émancipatie der Negerslaven. In 1839 vertoefde hij eenigen tijd te Parijs en gaf een vlugschrift uit over den stand der partijen in Frankrijk. Twee jaar later hield hij in het Parlement eene merkwaardige redevoering, om O'Connell en het Whig-ministérie te bestrijden, maar vooral om den ongunstigen toestand der arbeidende klasse aan te wijzen, terwijl hij, als middelen tot verbetering, afschaffing der graanwetten en uitbreiding van het kiesregt verlangde. In 1842 drong hij wederom aan op vernietiging van alle belemmeringen van den graanhandel, en verzette hij zich tegen de nieuwe inkomsten-belasting.
In 1848 begroette hij met blijdschap de Fransche revolutie en stelde zelfs aan Cremieux, minister van Justitie, de vraag voor, of hij als grondbezitter in het zuiden van Frankrijk opgenomen zou kunnen worden onder de burgers der Republiek. Weldra echter kwam hij van zijne begoocheling terug, zóó zelfs, dat hij in een “Brief aan den markies van Landsdowne (1849)” der Februarij-omwenteling gestreng veroordeelde. Ook met betrekking tot de groote Tentoonstelling bleef hij zich niet gelijk. Nadat hij eerst het plan, als gevaarlijk voor den Engelschen handel, had afgekeurd, werd hij een der vurigste ijveraars voor die grootsche onderneming. Zijn gedrag jegens den Pruissischen gezant Bunsen, dien hij van eene plaats in de loges van de vrouwen der Pairs in het Hoogerhuis door een bediende liet verwijderen, werd algemeen ongepast gevonden.
In 1850 hervatte Brougham zijne voormalige studie over de natuurkunde en deed in dat jaar zijne “Experiments and observations on the properties of light” in druk verschijnen, waarop in 1852 en 1853 eenige geschriften over hetzelfde onderwerp, voorts in 1855 zijn “Analytical view of Newton’s principia” volgden. Eene verzameling zijner geschriften is in 1857 in 10 en in 1863 nogmaals in 11 deelen in het licht gegeven onder den titel: “Critical, historical and miscellaneous works”. Hij overleed te Cannes in het Zuiden van Frankrijk op den 9den Mei 1868. In zijne geschriften vindt men vele nuttige grondregels en practische waarheden, zoodat sommige daarvan eene groote populariteit hebben verkregen. Veel hooger echter staat hij als redenaar: hij bezat de gaaf, om eene grootsche gedachte in eene kernachtige spreuk te kluisteren, welke daarna met electrische snelheid onder het volk werd verspreid, en vooral onderscheidde hij zich door het talent om zijne tegenstanders aan te vallen en te vernietigen, al was het ook dat hij hierbij weleens tot overdrijving verviel en zelf niet zonder wonden het slagveld verlaten kon.