Gelijk de meeste omstandigheden in de maatschappij, zoo bezitten ook de gevallen van brand eene zekere regelmatigheid, zoodat zij in bepaalde tijdruimten, die niet te klein moeten genomen worden, in nagenoeg vaste aantallen terugkeeren. Het is van belang, dat cijfer zoo klein mogelijk te maken, waartoe niet alleen voorzigtigheid en tegenwoordigheid van geest veel bijdragen, maar ook een gepast gebruik der middelen, die men tot blussching van brand of beperking van zijn voortgang ter beschikking kan krijgen. Wij vragen derhalve, wat de burgerlijke gemeente en wat ieder ingezeten doen moet, om het gevaar van brand af te wenden of dezen te beteugelen?
Om het gevaar af te wenden, dient de gemeentelijke policie naauwkeurig te waken, dat niemand door zelfzucht of roekeloosheid have en goed van anderen aan het gevaar van brand blootstelle. Zij dient de werkplaatsen, waarin met brand dreigende bedrijven worden geoefend , zooals vuurwerk- en patronen, vlas- en
stoompapierfabrieken enz. zooveel mogelijk verwijderd te houden van de bevolkte gedeelten der gemeente, — zij dient vooral des winters te waken voor het schoonhouden der rook-uitgangen en voor het hakken en openhouden van bijten in grachten en vaarten der bewoonde wijken. Ook zorge zij, dat geene ophooping van ligt ontvlambare stoffen — petroleum, buskruid, spiritus enz. — in magazijnen en pakhuizen de naburige woningen met brand bedreige.
Moet de gemeentelijke policie op deze wijze den brand zooveel mogelijk voorkomen, bij het uitbarsten daarvan snelt de brandweer ter hulp. Deze is in onzen tijd in de groote steden der Oude en Nieuwe wereld op eene voortreffelijke wijze ingerigt. Te voren — en nog is het zoo op vele kleine plaatsen — kwam bij het ontstaan van brand de geheele burgerij, voor zoover zij er lust in had, bijeen, om tot het blusschen mede te werken. Men had slechts eenige brandmeesters, die, met staven ten teeken hunner waardigheid gewapend, het gebruik der brandspuiten regelden en eenige orde zochten te handhaven onder den ongeregelden en ongeoefenden hoop, gedeeltelijk uit nieuwsgierigheid, gedeeltelijk uit winzucht en gedeeltelijk uit roofzucht zamengevloeid. Het gevolg hiervan was, dat er slecht of ondoelmatig gewerkt werd, dat de toevloed van schijnbare helpers alle hulp onmogelijk maakte en dat de vlammen groote verwoestingen aanrigtten, waar eene goede brandweer zonder veel inspanning haren loop had gestuit. Bij gemis van deze is brand doorgaans het schandelijk tooneel van dieverij en dronkenschap.
Het is daarom de pligt van elke eenigzins aanzienlijke gemeente, dat zij zich in het bezit stelle van eene welingerigte brandweer. Deze moet als het ware een militair corps vormen, zamengesteld uit vrijwilligers uit den handwerksstand. Dat corps moet niet alleen voorzien wezen van alle doelmatige hulpmiddelen, zooals brandspuiten, brandhaken, brandemmers, brandladders met linnen buizen, waarlangs bewoners eener hoogere verdieping bij brandgevaar veilig naar beneden kunnen glijden, enz., maar het moet ook gestadig geoefend worden, zoodat ieder man weet wat hij op het oogenblik van den brand doen moet, en dit met kennis van zaken en met stiptheid verrigt. Aan het hoofd van zulk een corps moet zich een man bevinden van technische bekwaamheid, die elk gebrek in de werktuigen aanstonds opmerkt en weet te verhelpen, en tevens een man van beleid, moed en tegenwoordigheid van geest, die met kracht en snelheid het gestadig aanwassend vermogen van den vijand — van het vuur — weet te bestrijden.
Zulk een brandweer is in de groote steden dag en nacht op hare hoede, om bij het uitbarsten van brand werkzaam te wezen. Zij heeft haar bepaald station en bevindt zich hier in telegraphische gemeenschap met de verschillende wijken der stad, zoodat zij in een oogenblik kan gewaarschuwd worden. De policie zorgt dan tevens, dat alle onnutte toeschouwers van het tooneel van den brand verwijderd worden, zoodat de brandweer zich onbelemmerd kan bewegen. Dat een brand bij dergelijke inrigting der brandweer zulk eene verbazende uitbreiding kan krijgen als onlangs (October 1871) te Chicago in de Vereenigde Staten, is voorzeker niet alleen toe te schrijven aan den sterken wind, maar ook aan de vele houten huizen aldaar. In de steden van ons Vaderland strekt de brand zich zelden uit tot de belendende perceelen; toch behoort het tegendeel niet tot de onmogelijkheden, zooals bij den brand te Enschede enz. gebleken is.
Ieder burger moet alzoo waken tegen het uitbarsten van brand, want hierdoor geschiedt altijd schade aan hem zelven of aan anderen, ja, het zou kunnen zijn, dat bij verspreiding van den brand de welvaart zijner medeburgers aanmerkelijk werd geknakt. Hij zorge dus, dat in zijn huis voorzigtig worde omgegaan met vuur en licht en met alle brandbare stoffen, — vooral met strijkzwaveltjes, lichtgas en het zoo gevaarlijke petroleum. Wil hij zeer voorzigtig zijn, dan hale hij de geweven stoffen, die tot sieraad dienen, zooals gordijnen enz. door eene geconcentreerde oplossing van aluin en bestrijke behangsels en houten beschotten met waterglas of iets dergelijks. De vrouwen kunnen hare kleederen tegen ontvlammen beveiligen door den stijfsel met eene gelijke hoeveelheid poeder van krijt te vermengen. Voorts lette hij op de gesteldheid van zoodanige stoffen, die vatbaar zijn voor broeijen, zooals hooi, stroo, schaafspanen, lompen enz.
Bij het uitbarsten van brand dient hij er op bedacht te wezen, om het bij zijn aanvang te stuiten. Zeer dikwijls ontstaat er brand in een schoorsteen of in eene kagchelpijp, en dan zorge hij aanstonds, dat de toevoer van zuurstof worde belet. Dit kan geschieden door den schoorsteen of de pijp van boven digt te stoppen met een bed of kussen, en ook door het gebruik van zoodanige stoffen, waaruit zich bij verbranding gassen ontwikkelen, die de zuurstof tot zich nemen en alzoo aan de vlammen onthouden, zoodat deze onmiddellijk gebluscht worden. Tot die stoffen behoort in de eerste plaats keukenzout (chloornatrium), dan vooral zwavel, en men heeft tot het dooven der vlammen ook wel “bluschdoozen” vervaardigd uit een mengsel van zwavel, salpeter en houtskool, de bestanddeelen van het buskruid.
Men heeft hiermede onder anderen te Riga proeven genomen, die zeer bevredigende uitkomsten hebben opgeleverd. Zulke doozen dient men vooral te plaatsen in beslotene kelders, waarin oliën, hars, terpentijn, pek enz. zijn opgeslagen, omdat men zulk een brand niet met water kan blusschen. Voorts is het bezit van eene handbrandspuit doorgaans van veel belang, — vooral ook om vonken en beginselen van brand te blusschen, wanneer belendende gebouwen in vlammen staan. Zie verder onder Brandspuit.