Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Brandenburg

betekenis & definitie

Brandenburg, eene Pruissische provin­cie en het moederland der Pruissische mo­narchie, grenst ten noorden aan Mecklenburg, ten westen aan Hannover, ten zuiden aan Anhalt, voorts aan de provinciën Saksen, Silézië, Posen, West-Pruissen en Porameren, en telt op ruim 734 □ geogr. mijlen iets meer dan 2716000 inwoners (1867). Deze pro­vincie, in 1816 gevormd, bevat, behalve de mark Brandenburg, een aantal aanliggende gewesten. Het land is er over het geheel vlak en slechts hier en daar van golvende hoogten doorsneden.

De belangrijkste van deze zijn de Hagelsberg bij Belzig (240 Ned. el) en de Golmberg bij Baruth (190 Ned. el). De bodem bestaat er hoofdzakelijk uit allu­viaal zand, met kalk, ijzerhoudend leem, klei en tuinaarde vermengd of bedekt. De bouw­grond vormt er doorgaans eene dunne laag, zoodat de mensch er de natuur tot het vóórt­brengen van vruchten moet dwingen. Het zand bevat Noordsche granietblokken of spreidt er zich uit over bruinkolen-lagen. Brandenburg is mild besproeid; het bezit een aantal meren en voorts vele moerassige laag­ten. Tot die waterplassen, die, ten getale van 6- of 700 met de rivieren eene opper­vlakte beslaan van ruim 14 □ geogr. mijlen, behooren die van Grimnitz, Fehrbellin, Breitling, Soldin, Schwielow, Wolzig, Ruppin, enz. Van de veen- en broeklanden noemen wij het “Havellandische Luch (7 geogr. mij­len lang)”, het “Rhinluch (bijna 11 geogr. mijlen lang)”, het “Oderbruch (7½ geogr. mijl lang)” en het “Warthebruch (15 geogr. mijlen lang).” De wateren vereenigen er zich tot 2 groote rivieren, de Elbe en de Oder.

Eerstgenoemde scheidt Brandenburg van de provinciën Saksen en Hannover en ontvangt de Elde, de Steekenitz en de Havel, en laatstgenoemde de Bober, de Neisze, de Welse, en de Warthe met de Netze. De Ihna en de Ucker, die in Brandenburg ont­springen, stroomen naar Pommeren. Men heeft er belangrijke kanalen, zooals het Friedrich Wilhelms- of Mülroser-kanaal, dat de Oder met de Spree en alzoo met de Elbe verbindt, en het Finow-kanaal tusschen de Havel en de Elbe, — voorts heeft men door vele andere kanalen de ontginning van uit­gebreide moerassen bevorderd. Het klimaat is er zeer veranderlijk, maar in het alge­meen gematigd en gezond. De thermometer daalt er evenwel in koude winters tot — 15 of— 20° C. en rijst des zomers wel eens tot 30 of 32“ C. Gemiddeld heeft men er jaarlijks 150 donkere, 79 heldere, 100 regenachtige en 27 sneeuwbrengende dagen en 9 of 10 dagen met onweders.

Tot de belangrijkste voort­brengselen van den landbouw behooren er gerst en rogge, — voorts tarwe, mangelwortels, boekweit, aardappels, vlas, hennep en tabak. Ook heeft men er ooft- en wijn­gaarden. Bouw- en weilanden beslaan er on­geveer de helft van den bodem, en de andere helft wordt ingenomen door bosschen (5/12de), tuinen, wateren en woeste gronden. De vee­teelt, vooral de schapenfokkerij, is er van groot belang; ook ontbreekt het er niet aan wild, visch enz. Het rijk der delfstoffen le­vert er eenig ijzer, bruinkolen, turf, salpe­ter, aluin-aarde, muschelkalk en gips.

De bevolking is in Brandenburg verdeeld over 139 steden, 26 vlekken, bijna 3000 dor­pen en een aantal gehuchten. Zij bestaat bijna geheel uit Duitschers en behoort hoofdzakeljjk — ruim 2¼ millioen — tot de Protestantsche kerk, terwijl er nog geen 50000 R. Katholieken en nog geen 30000 Israëlieten gevestigd zijn. De bevolking neemt vooral in de hoofdstad (Ber­lijn) zeer sterk toe. Men vindt er eene uni­versiteit te Berlijn, — voorts 19 gymnasiën, 6 progymnasiën, 5 onderwijzers-kweekscholen, benevens een groot aantal scholen voor middelbaar en lager onderwijs. De fabrieknijverheid ontwikkelt er zich zeer voorspoe­dig, en men heeft er een groot aantal wol- en katoenspinnerijen, zijde- en tapijtfabrieken, lakenfabrieken, machinen-fabrieken, tabaksfabrieken, glasblazerijen, suikerraffi­naderijen, suiker- en aardappel-fabrieken enz., en ook de handel neemt er allengs eene aan­merkelijke vlugt. De Provinciale Staten ver­gaderen er te Berlijn, en de provincie wordt verdeeld in het gebied van Berlijn, van Pots­dam en van Frankfort aan de Oder.

De tegenwoordige provincie Brandenburg werd in den aanvang onzer tijdrekening door de Suéven bewoond: bepaaldelijk waren er de Semnonen in de hedendaagsche Mittelmark en de Longobarden in de Altmark ge­vestigd. Misschien is de aloude naam Brennaborgh afkomstig van Brennus, een opper­hoofd der Semnonen. Na den aanvang der groote volksverhuizingen woonden er ver­schillende stammen, totdat Hendrik I in 927 de stad Brennabor veroverde en het land met den naam van “Noord-Saksische mark” bestempelde, die vervolgens werd uitgebreid en na de 12de eeuw de kern vormde van een afzonderlijken Duitschen staat. Albrecht de Beer verkreeg in 1143 van keizer Koenraad III de Altmark en de Ostmark (Niederlausitz) onder den naam van de mark Branden­burg. Hij veroverde de aangrenzende marken en bevolkte ze met landverhuizers uit de Nederlanden enz., die hier en daar steden bouwden, — en het begonnen werk werd door zijn zoon en opvolger (1170) Otto I voortgezet. In de 18de eeuw werd het mark­graafschap een keurvorstendom, en keizer Lodewijk de Beijer voegde het, als een ver­vallen leen, bij zijn eigen grondgebied. Het had vervolgens van onlusten en beroeringen veel te lijden, totdat keizer Karel IV in 1363 heerschappij over Brandenburg verkreeg en er handel en nijverheid bevorderde; na zijn dood keerden echter de voormalige ellen­den terug, en het ongelukkige land was eene prooi zijner gebieders, die het verpandden om zich geld te veschaffen.

In 1400 verviel de mark aan het Rijk, en keizer Sigismund benoemde er Friedrich von Nürnberg uit het huis Hohenzollern tot stadhouder. Deze kreeg echter eerst na veel moeite en na het ver­nielen van vele roofsloten met een kanon, de “faula Greta” genaamd, het gezag in handen. Friedrich bevorderde er eene zegenrijke orde, deed zich, tegen betaling van eene aanmerkelijke geldsom, tot keurvorst be­noemen (1415), werd in gemeld jaar te Ber­lijn gehuldigd, en in 1417 met het keurvor­stendom beleend. Hij overleed in 1440, en zijn jongere en oudere broeder, desgelijks Friedrich genaamd, kwamen aan het bewind. Het ontbrak daarna niet aan verdeeldheden over de erfopvolging, doch onder Johann Cicero, een wetenschappelijk vorst, kregen de zaken eene betere wending; hij verzette zich tegen de geweldenarij van den adel en nam maatregelen om te Frankfort aan de Oder eene universiteit te stichten, die er in 1506 door zijn zoon en opvolger Joachim I Nestor geopend werd. Deze verzette zich tegen de Hervorming, maar zijne zonen en opvolgers omhelsden de Luthersche leer. Toch verleende Joachim II (1535—1571) aan keizer Karel V hulp tegen de Protestantsche vorsten, en eerst na den godsdienstvrede van Augsburg trad hij op als een bevorder­aar der Hervorming, zoodat te Berlijn een consistorie werd opgerigt. Zijn zoon Johann Georg (1571—1598) bragt de deelen van het Brandenburgsche gebied weder bijeen, en dit laatste werd onder zijn opvolger Joachim Friedrich (1598—1608) ondeelbaar verklaard.

Hij verwierf het regentschap over het her­togdom Pruissen, hetwelk door zijn zoon Johann Sigmund (1608 — 1619) in bezit ver­kregen werd. Daarenboven verwierf hij de landen van Gulik, Kleef, Mark, Ravensberg en Ravestein, en zijn opvolger Georg Wil­helm (1619—1640) noemde zich regerenden hertog van Pruissen. Veel had het land on­der zijn bewind te lijden van den oorlog tusschen Zweden en Polen. Gedurende den 30-jarige oorlog plunderden er eerst de Mansfelders, toen de Oostenrijkers en daarna de Zweden, en de landen van Gulik en Bran­denburg vielen bij afwisseling in de handen van de Nederlanders en van de Spanjaarden. Daarenboven had de Keurvorst in graaf Adam von Schwarzenberg een baatzuchtigen staats­dienaar, die bovenal de belangen van Oos­tenrijk behartigde. Eerst na den dood van Georg Wilhelm (1640) verrees met diens op­volger, den grooten keurvorst Friedrich Wil­helm, voor Brandenburg het morgenrood van een glansrijk tijdperk. Hij vereenigde de ver­schillende deelen des lands tot één geheel en de geschiedenis van Brandenburg veran­dert van dat tijdstip af in die van Pruissen (zie onder dezen naam).

Het bisdom Brandenburg, in 949 door kei­zer Otto I gesticht, lag tusschen de Oder en de Elbe, was in 18 steden verdeeld en stond eerst onder den aartsbisschop van Mainz, later onder dien van Maagdenburg. In de eerste tijden bleef het wegens de heer­schappij der Slawen geruimen tijd in een kwijnenden toestand, maar later, toen de Germaansch-Christelijke bevolking toenam, beleefde het betere dagen, zonder evenwel eenige wereldlijke magt te bezitten. Nadat de Hervorming in Brandenburg doorgedron­gen en zelfs de bisschop Matthias von Jagow in het huwelijk getreden was, verdween al de glans van het bisdom, en toen de laatste bisschop in 1571 overleden was, hield het bisdom op te bestaan. In het geheel hebben er 44 bisschoppen het kerkelijk gezag in handen gehad.

De stad Brandenburg, het oude Brennaborch of Brennabor, de hoofdstad van het arrondissement Westhavelland (district Pots­dam), ligt aan de Havel en aan den spoor­weg van Berlijn naar Maagdenburg. Pasvermelde rivier verdeelt haar in de oud- en nieuwstad, die elk afzonderlijk door muren omringd zijn, terwijl het oudste gedeelte, het slot Brandenburg, zich op een eiland verheft. Men heeft er eenige merkwaardige kerken in spitsboogstijl, een gymnasium en 25000 inwoners, die vooral werk vinden in wol- en laken-fabrieken. Ook is er eene be­langrijke scheepvaart op de rivier. Niet ver van de stad verrijst de Mariënberg, vanwaar men een fraai uitzigt heeft.

De stad werd eerst in 927 door keizer Hendrik I veroverd en bleef tot in het mid­den der 12de eeuw een twist-appel tusschen de Duitschers en de Slawen. Zij ontving grooteren luister door het boven vermelde bisdom. In de 14de eeuw voerde zij een bloedigen oorlog met Maagdenburg, maar vooral had zij veel te lijden in den 30-jarigen oorlog. In 1315 werd er een schepen­stoel opgerigt en in 1412 een landdag gehou­den, waar niets anders aan de orde was, dan de huldiging van graaf Friedrich von Hohenzollern. Zij is 5-maal belegerd en inge­nomen, en in November 1848 werd de Pruissische Nationale Vergadering derwaarts overgebragt.