Onder dezen naam noemen wij:
Karl August Böttiger, een beroemd oudheidkundige. Hij werd geboren den 8sten Julij 1760 te Reichenbach in Saksen, bezocht de Universiteit te Leipzig, toefde vervolgens eenige jaren te Dresden als huisonderwjzer, werd in 1784 rector te Guben, in 1790 te Bautzen, en in 1791 directeur van het gymnasium te Weimar.
In 1804 werd hij belast met het opzigt over de studiën der Keurvorstelijke pages ite Dresden met den titel van hofraad en er vervolgens in dergelijke betrekking geplaatst bij de Koninklijke ridder-academie, terwijl hem tevens het oppertoezigt op de Koninklijke oudheidkundige muséa was opgedragen. Bij de nieuwe organisatie der ridder-academie in 1821 verviel zijne betrekking, maar hij bleef zijn tractement genieten tot aan zijn dood, welke voorviel op den 17den November 1835, nadat hij in 1832 lid was geworden van het Fransche Instituut. Hij was een man van veel kunstzin en ongemeene ervaring, doch sommigen hebben hem verweten, dat hij te kwistig was met zijn lof jegens letterkundige vrienden. Hij heeft eene menigte werken uitgegeven over kunst en oudheidkennis; daarvan noemen wij “Griechische Vasengemälde mit archäologischen und artistischen Erläuterungen und Originalkupfern (Weimar 1797—1800)”, “Sabina oder Morgenscenen im Putzzimmer einer reichen Römerin (1803, 2de uitgave 1806)”, “Amalthea oder Museum der Kunstmythologie und bildenden Alterthumskunde (1821—1825, 3 dln)” en het vervolg hiervan onder den titel “Archäologie der Kunst (1828)”. Daarenboven was hij medewerker in onderscheidene tijdschriften, zooals den “Neuen Merkur”, “London und Paris” en de “Allgemeine Zeitung.” Ook heeft hij Latijnsche opstellen en gedichten nagelaten.
Karl Wilhelm Böttiger, (een geschiedschrijver en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Bautzen den 15den Augustus 1790, studeerde te Leipzig in de godgeleerdheid en letterkunde, en was daarna eenige jaren huisonderwijzer te Weenen, waar hij zich met ijver toelegde op de geschiedenis.
Nadat hij eenigen tijd te Göttingen had vertoefd, om Meeren te hooren, vestigde hij zich in 1817 als privaat-docent te Leipzig en werd in 1821 hoogleeraar te Erlangen. Tot zijne geschriften behooren “Biographie Heinrichs des Löwen (1819)”, “Die Deutsche Geschichte für Gymnasien und Schulen (8ste uitgave 1838)”, Allgemeine Geschichte für Schule und Haus (11de uitgave 1849)”, en “Die Weltgeschichte in Biographien (dl 1—8, 1839—1846).” Hij overleed den 26sten November 1862.
Karl Wilhem Böttiger, een Zweedsch dichter. Hij werd geboren te Westeräs den 15den Mei 1807, studeerde te Upsala, werd er doctor in de wijsbegeerte en amanuensis bij de bibliotheek. In 1835 deed hij eene reis door Duitschland, Nederland, Frankrijk en Italië, en bezocht laatstgenoemd land in 1838 nogmaals op kosten der regering. Hij heeft onderscheidene bundels gedichten, een muzen-almanak en ook eene vertaling van Tasso's “Verlost Jerusalem” in het licht gegeven.