Van de merkwaardige mannen, die dezen naam gedragen hebben, noemen wij:
Syverdus Becanus of Sibert Beka. Deze werd geboren in 1270, vermoedelijk te Beekbergen. Eerst was hij Karmelieter monnik in een klooster te Keulen, en vervolgens priester.
Ook werd hij bevorderd tot doctor in de godgeleerdheid, en in 1312 was hij lid van het oecuménisch Concilie te Vienne in Frankrijk. Tevens wordt hij ergens hoogleeraar in de theologie genoemd. In 1324 bekleedde hij de waardigheid van provinciaal in Neder- Duitschland en later in Neder- en Hoog-Duitschland beiden. Hij overleed in zijn klooster te Keulen in 1333, onderscheidene Latijnsche geschriften nalatende.
Johannes Becanus of Johannes Beka. Deze, geboren te ’s Hertogenbosch, was eerst monnik in de abdij van Egmond en vervolgens kanonnik te Utrecht. Wij hebben van hem een “Chronieon Episcoporum Ultrajectensium et Comitum Hollandiae”, loopende tot het jaar 1393 en opgedragen aan bisschop Jan van Arkel en Willem V, graaf van Holland. Deze kroniek is uitgegeven door Suffridus Petri, en later door Arnoldus Buchelius; voorts is daarvan eene oude Hollandsche vertaling opgenomen in de “Analecta veteris aevi” van Mattheus. Men vermoedt, dat de schrijver in het jaar 1394 overleden is.
Men houdt Beka voor een der beste kroniekschrijvers van zijn tijd. Trouwens hij betuigde , dat hij 7 jaar aan zijn werk heeft besteed en alle verkrijgbare hulpmiddelen daarbij aangewend. Zijn boek is hoogst belangrijk voor de geschiedenis van dien tijd.
Joannes Goropius Becanus. Deze was geboren den 23sten Junij 1518 te Gorp onder Hilvarenbeek. Hij studeerde ijverig te Leuven in de wijsbegeerte en geneeskunde onder de leiding van Reinier Gemma en hoorde ook de wiskundige lessen van dien hoogleeraar. Hij deed vervolgens eene reis door Italië, Frankrijk en Spanje en werd geneesheer van koningin Eleonora, gemalin van Frans 1 van Frankrijk, en van Maria, koningin van Hongarije , beide zusters van Karel V. Hij ontving zelfs van die beide vorstinnen, volgens haar uitersten wil, eene lijfrente. Hij keerde naar de Nederlanden terug en vestigde zich te Antwerpen.
Hier had hij eene uitgebreide praktijk en knoopte er vriendschap aan met Benedictus Arius Montanus. die hem zoo sterk aanbeval bij Philippus II van Spanje, dat deze hem op eene aanzienlijke jaarwedde tot lijfarts benoemde. Becanus werd weldra afkeerig van het hof en ook van de geneeskunde , zoodat hij zich op de letteren en oudheidkunde toelegde. Hij koesterde zonderlinge denkbeelden en beweerde, onder anderen, dat Adam zich bediend had van de Duitsche taal. Op gevorderden leeftijd vestigde hij zich te Luik, onderhield bij voortduring betrekking met geleerde tijdgenooten en overleed te Maastricht op den 28sten Junij 1572. Onderscheidene Latijnsche werken — onder welke “Origenes Antwerpianae Lib. IX (1572)” — zijn van hem in het licht verschenen.
Adrianus Becanus of Adriaan van Hilvarenbeek, een der martelaren van Gorinchem. In den aanvang van 1572 was hij pastoor te Monster. Hier werd hij overvallen door de Watergeuzen, die den Briel hadden ingenomen , en gevankelijk naar die stad gevoerd, waar hij den 8sten Julij 1573 met 18 andere geestelijken is opgehangen.
Martinus Becanus, een beroemd Jezuïet. Deze, in 1561 te Hilvarenbeek geboren, oefende zich te Keulen in de wijsbegeerte en verwierf op den Maart 1583 den titel van “meester in de vrije kunsten”. In dat jaar voegde hij zich bij het genootschap der Jezuïeten, en nadat hij gedurende 4 jaren eene school van deze bestuurd had, werd hij leeraar in de wijsbegeerte in het Collège der ,drie Kroonen te Keulen. Hij nam die betrekking waar tot in 1590 of 1593, werd toen doctor in de godgeleerdheid en onderwees als hoogleeraar deze laatste gedurende 22 jaren, eerst te Würzburg , vervolgens te Mainz, cn eindelijk te Weenen. Hier koos Ferdinand II hem tot biechtvader, en het Hof verbaasde er zich over, dat die man zich enkel bemoeide met zijne godsdienstige pligten en zich volstrekt niet met staatszaken inliet. Becanus volgde bij het klimmen zijner jaren eene gestrenge levenswijs, en overleed te Weenen op den 24sten Januarij 1624. Hij genoot de algemeene achting en heeft een groot aantal Latijnsche geschriften nagelaten.