Bartsch (Johann Adam Bernhard von), een Duitsch geleerde, die zich jegens de geschiedenis der kunst zeer verdienstelijk heeft gemaakt en zelf een uitmuntend teekenaar en graveur was, werd geboren te Weenen op den 17den Augustus 1757. Hij ontving aanvankelijk onderwijs van Domaneck en vervolgens aan de graveerschool, welke in die dagen onder de leiding stond van professor Schmutzer. Hij heeft zich het eerst bekend gemaakt in 1775 door zijne wèl geslaagde afbeeldingen van alle gouden en zilveren gedenkpenningen, die onder de regering van Maria Theresia waren geslagen.
Kort daarna werd hij aangesteld tot scriptor aan de Keizerlijke bibliotheek en tevens belast met het toezigt op de verzameling van platen, door Eugenius van Savoye aangelegd. In 1781 werd hem door den opperbestuurder der bibliotheek, van Swieten, uitsluitend de zorg voor de kunstgewrochten opgedragen.
Met de rangschikking van dezen schat staat de uitgave van een beredeneerden catalogus in verband. Ook volbragt hij eene reis door Frankrijk, België en Nederland, waar hij zich een groot aantal merkwaardige gravuren wist te verschaffen. Te Weenen teruggekeerd, deed hij eene uitgave van vier oude werken van Albrecht Dürer en Hans Burgmayer in het licht verschijnen; zijn voornaamste werk is echter de “Peintre graveur”, welke van 1802 tot 1821 in 21 deelen te Weenen werd uitgegeven. Zijn laatste geschrift was de “Anleitung zur Kupferstichkunde”. Zelf heeft hij 505 platen gegraveerd, meestal naar teekeningen van oude meesters. Met juistheid en smaak hanteerde hij de ets- en graveernaald en verstond bij uitnemendheid de kunst, om den indruk van het oorspronkelijke terug te geven.
Het bijwerk en de achtergrond, ja, de gelukkige werking van licht en bruin moet niet zelden aan zijn schilderstalent worden toegeschreven. Vooral wist hij penteekeningen van oude meesters met eene volkomene juistheid na te bootsen. Tot zijne beste stukken rekent men een dozijn afbeeldingen van dieren naar teekeningen van H. Roos, alsmede zijne oorlogstafereelen naar teekeningen van W. Kobell, voorts eene reeks van paarden naar Rugendas. Zes platen naar Potter, Verschuur, van de Velde enz. werden vooral getrokken, omdat daarop de landschappen door den schilder Molitor waren ontworpen.
Bartsch genoot de algemeene achting. In 1812 ontving hij het ridderkruis der Leopoldsorde, in 1816 werd hij tot hofraad benoemd en vervolgens tot custos van de Keizerlijke bibliotheek. Hij overleed te Weenen in 1821. — Eene naauwkeurige lijst van zijne werken is geleverd door zijn zoon Friedrich Joseph Adam von Bartsch (geboren in 1798), die in 1827 zijn vader als custos is opgevolgd.